Met de 'ZEEVAARDER' naar Australië
Zeeslag deed besluiten naar Java te gaan
(II en SLOT)
door G. A. SCHOTEL
Daglicht kwam en er lag een levensgroot Japans oorlogsschip op nog geen mijl
afstand van ons vandaan voor de kust. Het leek me een kruiser toe, maar na de
oorlog hoorde ik dat het een grote torpedojager moet zijn geweest. In de bocht
van Sanoer konden we twee transportschepen zien liggen en meer naar het
noorden de silhouetten van nog twee oorlogsschepen. Van uitvaren kon dus
geen sprake zijn.
Het leek ons verstandig ons zo min
mogelijk te vertonen en alleen één on
zer bleef om de beurt aan dek om een
oogje in het zeil te houden.
Ons nabijgelegen oorlogsschip werd
niet met rust gelaten. Vanaf 11 uur
v.m. hoorden we hoogvliegende vlieg
tuigen overkomen, mogelijk B. 17 s,
die hun bommenlast afwierpen. De Ja
panner zigzagde heen en weer en
kreeg herhaaldelijk een near-miss,
maar geen voltreffer. Tegen 17 uur
waren blijkbaar de landingsoperaties
voltooid en verwijderden alle Japanse
schepen zich in noordelijke richting.
We zetten onze hulpmotor bij en voe
ren voorzichtig de geul uit. Éénmaal
buitengaats werd de motor afgezet en
werden de zeilen gehesen. We bevon
den ons nu in Straat Badoeng, de zee
straat tussen de Z.O. kust van Bali en
het eiland Noesa Penida.
De vrij krachtige wind was westelijk,
dus gunstig, maar de stroom zette ons
om de noord. Het was dus zaak zo
snel mogelijk het midden van de zee
straat te bereiken waar hij vaak in
tegengestelde richting liep.
We vorderden goed en waren nage
noeg halverwege de beide eilanden,
toen de wind vrijwel ging liggen. We
hadden natuurlijk onze motor bij kun
nen zetten om uit de luwte van de
Tafelhoek te geraken, maar we wisten
niet wat ons nog te wachten zou staan
en wilden daarom zuinig omspringen
met de 20 I. benzine die we bij ons
hadden.
Dus we dreven zo'n beetje met de
stroom die inderdaad om de zuid liep
mee en schoten langzaam op. Het was
een heldere nacht met een prachtige
wolkenloze sterrenhemel, maar er was
geen maan dus het was toch behoor
lijk donker.
En toen, plotseling van de ene seconde
op de andere, brak de hel los. Stra
len rode lichtspoor ammunitie dans
ten als het ware over het water. Licht
flitsen van lichte en zware kanonnen
werden gevolgd door een oorverdo
vend gebulder. Een aanzwellend ge
druis van zware machines naderde ons
snel en twee schimmen vlogen ons
aan weerskanten voorbij in noordelijke
richting. Ik herkende ze, het waren
twee z.g. four-stackers, Amerikaanse
torpedobootjagers. De situatie was nu
wel duidelijk: de geallieerde vloot ko
mende uit het zuiden, viel de Japan
ners aan. En wij zaten ertussen. Het
lawaai nam toe. Ons notedopje danste
op de boeggolven der voorbijschieten
de schepen. Zoeklichten priemden af
en toe door de duisternis, gevolgd
door nieuwe bombardementen.
't Was angstwekkend en fascinerend
tegelijk. Door de spanning vergaten
we om bang te zijn. En toen werd ten
N. van ons een schip in de lichtbundel
van een zoeklicht gevangen, kreeg
blijkbaar een voltreffer en vloog in
brand. Er hadden vele ontploffingen
plaats en brandende stukken werden
hoog de lucht ingeslingerd.
En toen werd het ineens stil, even
plotseling ais het begonnen was. En
eigenlijk was de stilte angstaanjagen
der dan het geweld.
Ik heb er geen idee van hoe lang alles
geduurd heeft, naar ons gevoel een
eeuwigheid, maar misschien was 't niet
langer dan enige tientallen minuten.
Er was weer een vleugje meer wind
gekomen en we vorderden nu weer in
zuidelijke richting. Om ca. 4 uur in de
ochtend hoorden we motorgeronk en
gelukkig even later het geluid van
Hollands klinkende stemmen. Het was
een motortorpedoboot, die ons praai
de en even later in zuidelijke richting
weer wegvoer.
Het werd daglicht en we hielden
scheepsraad. Het leek wenselijk zo
snel mogelijk zuidwaarts te varen om
een ontmoeting met Japanse schepen
te voorkomen. We stonden op het punt
onze motor aan te slaan, toen we hulp
geroep hoorden.
We speurden de zee af en ja, iets ten
noorden van ons zagen we hem, een
drenkeling. We gingen er op af. Eerst
leek 't een Japanner te zijn maar we
bleken met een Menadonees te maken
te hebben. Hij had een zwemvest aan
en had met zijn handen twee grote
vissen vastgeklemd, blijkbaar bij wijze
van noodrantsoen. Door alle ontplof
fingen waren er inderdaad heel wat
verdoofd en aan de oppervlakte ko
men drijven.
We hesen de man aan boord en toen
hoorden we van hem dat het onze
"Piet Hein" was die tot zinken was
gebracht en niet een Jap zoals we
hadden gehoopt. Hij dacht dat er nog
wel meer overlevenden zouden zijn.
We maakten een aantal rondtorns in
noordelijke richting en dat leverde in
derdaad succes op. Uiteindelijk pikten
we totaal 32 man op.
Daarmee was ons scheepje overbelast
en veel te rank geworden om zwaar
weer te kunnen doorstaan. Ook was
onze voorraad eten en drinken niet
berekend op dit aantal mensen. En
ten slotte waren er ook enkele gewon
den onder hen die medische verzor
ging nodig hadden. Het besluit was
gauw genomen: we moesten zo gauw
mogelijk Java zien te bereiken.
In de kajuit werd een klein hospitaal
ingericht en daar nam Zr. van Riems
dijk op kordate wijze de leiding op
zich. We waren echt dankbaar haar
bij ons te hebben.
We zetten nu onze motor bij om te
trachten de Tafelhoek te ronden. Er
was nog steeds weinig wind. In de na
middag zagen we een zwarte stip op
het water drijven en toen we er bij
waren bleek dat een motorreddingboot
van de Piet Hein te zijn, nog geheel
intact en onbeschadigd. Dat was een
geluk want nu kon een groot deel van
de geredden daarin overstappen, zo
dat de "Zeevaarder" niet langer over
belast was. Een teleurstelling was dat
er geen brandstof in de tank bleek te
te zitten. Er zat dus niets anders op
dan de motorboot op sleeptouw te ne
men, maar daardoor schoten we na
tuurlijk nog langzamer op.
Even voor donker zagen we weer een
zwarte stip op het water en toen we
die net op tijd bereikten bleek dat
één van de vier drums te zijn met
vliegbenzine die we in de haven van
Benoa over boord hadden gezet en
die met de stroom was meegedreven.
We mochten wel van geluk spreken.
Maar het kostte meerdere uren hard
werk voor we er profijt van hadden.
We kregen de drum zonder al te veel
moeite aan boord en vulden de brand
stof tank met de inhoud ervan. Maar
de motor bleek niet op vliegbenzine
te willen aanslaan. En geen van ons
had voldoende verstand van motoren
om daar iets aan te doen. Behalve dan
de werktuigkundige die met een rug
wond in onze kajuit lag en erg veel
pijn leed. 't Was weer Zr. van Riems
dijk die uitkomst bracht. In het tasje
met verbandmiddelen en medicijnen
dat ze had meegenomen vond ze een
middel waarmee onze gewonde zo
werd opgepept dat wij hem konden
uitleggen waar het om ging en hij aan
wijzingen kon geven over het afstel
len van de carburator.
En inderdaad, na nog enkele mislukte
pogingen sloeg de motor aan en dat
klonk ons als hemelse muziek in de
oren. Er ging een hoera'tje op.
De rollen werden nu omgedraaid, de
"Zeevaarder" werd nu voortgesleept
en onze tocht verliep zonder verdere
avonturen. Die nacht sliep ik voor het
eerst sinds ons vertrek en mijn hoofd
kussen was onze ankerketting met een
6