Een Scheepsanker Redde Honderden Kolonialen
Door DR. H. J. DE GRAAF
Generaal-majoor Smits, buitengewoon adjudant van wijlen koning Willem III,
leidt ons in zijn dik "Gedenkboek van het Koloniaal-Militair Invalidenhuis Bron
beek" door alle zalen en kamers rond van dit toen (1881) nog door talrijke oud-
Indische veteranen bewoonde militaire tehuis en op blz. 98 heeft hij eindelijk
de "kerk" bereikt en schrijft dan plechtig: "Wanneer men uit het middenvenster
den blik naar buiten wendt, ziet men daar op het grasperkeen kolossaal
zwaar anker liggen, het zinnebeeld der Hoop, die ons allen moge bijblijven, niet
alleen als wij de "kerk", maar ook als wij onze aardsche woningen verlaten".
Wanneer hij echter het gestichtserf
betreedt en alles wat daar voorhanden
is, beschrijft, blijkt dat dit geweldige
scheepsanKer met een andere bedoe
ling daar is gedeponeerd, dan om bij
de bezoeker stichtelijke overpeinzin
gen op te wekken.
Het was in de maand februari 1877,
dus net ruim honderd jaar geleden,
dat de minister van Marine dit zinne
beeld der Hoop aan het Indische In
validenhuis toevertrouwde. De reden
dezer ministeriële gulheid staat met
hoofdletters op het anker geschreven:
LEVENSREDDER VAN 1800 MAN EX
PEDITIONAIRE TROEPEN 1827. Het
anker moet dus zekere rol gespeeld
hebben bij het overbrengen van troe
pen uit Nederland naar Indië. Het jaar
tal 1827 wijst er op, dat deze troepen
deel uitmaakten van de z.g. Expeditio
naire Afdeling, afgekort E.A., die be
stemd was om tegen de muitelingen
van pangéran Dipa-Negara te worden
ingezet, daar deze grote opstandige
ons Gouvernement destijds handen vol
werk gaf.
Zoals generaal-majoor Smit het regel
matig doet, houdt hij ook bij het grote
anker een historisch praatje. Hij ver
haalt dan, dat dit het anker was van
het linieschip Waterloo, dat samen met
zijn collega Wassenaer ter overbren
ging van versterkingen in 1827 naar
Indië werd gezonden. Nauwelijks wa
ren beide schepen buitengaats, of zij
werden op 16 januari 1827 door een
hevige storm belopen. De Waterloo,
die veel schade bekwam, had zijn be
houd aan dit anker te danken en
bracht 1800 man troepen naar Java
over, die men te Salatiga en Bojolali
liet uitrusten en acclimatiseren. He
laas! verzucht de weinig koloniaal den
kende generaal-majoor, dit anker had
velen slechts voor weinig tijds het
leven gered. Van de 3000 man expe
ditionaire troepenkeerden nog
geen 300 in het vaderland terug.
Gelukkiger, zo meende hij, was het
grootste gedeelte dergenen, die zich
aan boord bevonden van de Wasse
naer, welk schip niet door zijn ankers
gered werd, maar bij Egmond aan Zee
strandde. Hoewel velenbij die
gelegenheid den dood vonden, bleef
voor verscheidenen van het overschot
een betere toekomst bewaard en zij,
die, toen hen na de ramp de keus
gegeven werd om in Indië of hier te
lande te dienen, het laatste gekozen
hadden, waren later in de gelegenheid
Vaderland en Koning groote diensten
te bewijzen ten tijde van den Bel
gischen opstand".
Na de stranding van de Wassenaer,
zo vervolgt onze hoofd-officier zijn
verhaal, begaf zich koning Willem I
met gemalin en kroost naar Egmond.
"Waarlijk het was een droevig ge
zicht de fiere soldaten, die nog on
langs in den vollen bloei van hun le
ven, goed gevoed en uitgerust, vol
zelfvertrouwen voor hem met een luid:
"Leve de Koning!" waren voorbij ge
trokken, thans te zien, meest zonder
kleederen (in januari!) uitgeput en ver
zwakt, ter nauwernood het strand be
reikt hebbende". De ruim zestienjarige
Prinses Marianne barstte in tranen uit,
en ook de Koning was diep bewogen,
maar beheerste zich. Van alle kanten
stroomde hulp toe. Het verlies van de
Wassenaer werd als een nationale
ramp beschouwd.
Het is interessant om na te gaan, of
het opschrift op het anker en het daar
bij aansluitende gedeelte van het lij
vige gedenkboek (folio-formaat. Uitge
geven ten voordeele van het Koloniaal
Militair Invalidenhuis) het bij het rech
te eind hebben, dan wel, of er wat
overdrijving in het spel is.
Inderdaad meldde de Minister van Ko
loniën in een brief van 12 december
1826 dat er destijds drie linieschepen
en zeven gehuurde koopvaarders ge
reed lagen, om met troepen naar In
dië te vertrekken. Het jaartal klopt dus.
Deze drie linieschepen waren a. de
Zeeuw, commandant kapitein ter zee
Lucas; b. de Wassenaer, kapitein ter
zee Spengler en c. de Waterloo, kap.
ter zee Van Daalen. Het eerste schip
zou 840 man vervoeren, de beide an
dere linieschepen elk slechts 667 man.
Telt men daarbij nog enige honderden
koppen voor de bemanning, dan is
men vrij zeker nog ver van de opge
geven 1800 man af, die hun leven aan
het anker zouden te danken hebben.
Behalve het kleurrijke verhaal in het
dikke Gedenkboek bezitten wij nog
een beschrijving der lotgevallen van
de beide schepen, kort nadat zij zee
gekozen hadden, in het degelijke werk
van de Heer J. J. Backer Dirks, dat de
bescheiden titel draagt van: "De Ne-
derlandsche Zeemacht in hare ver
schillende tijdperken geschetst. Dit
tweedelige werk beleefde in 1881 zelfs
nog een tweede druk. Het is wat dro
ger dan het wat chauvinistische werk
van de Rijksarchivaris J. C. de Jonge,
getiteld: "Geschiedenis van het Ne-
derlandsche Zeewezen", dat eveneens
herdrukt werd. Backer Dirk's werk ge
tuigt echter van ernstige studie en
nauwkeurig onderzoek der gedrukte
en geschreven bronnen. Wij vinden er
soms dingen in, die de Jonge niet de
moeite waard acht. Bovendien zet het
de lotgevallen onzer marine voort tot
ver in de vorige eeuw. Het is wel de
moeite waard om van zijn oordeel over
de rampen, die in 1827 de Nederlandse
marine troffen, kennis te nemen.
Hij verhaalt dan, dat de drie genoem
de linieschepen, bestemd om troepen
Het grote scheepsanker bij Bronbeek, dat zovele "kolonialen" het leven gered zou hebben
zoals het op een litho staat afgebeeld in het boek van Generaal-Majoor Smits.
6