"De nacht van de Lange messen" (I) door P. REGENSBURG Een kind speelt en leeft in de eigen wereld, dat is waar, maar geruchten uit de grote mensenwereld dringen toch door het droomwaas van die wereld binnen. "Vandaag is de wasmeid niet gekomen, haar man heeft het verboden." Een heel gewone zin eigenlijk, maar wel één, die tot gevolg had, dat je plotseling drie vrouwelijke gezinsleden de was zag doen op een drukdoenerige manier en alles behalve geruisloos. Eigenlijk vreemd dat één vrouw dat tot nog toe zomaar dag in dag uit had gedaan. Maar wat had je verder ermee te ma ken, wassen van kleren hoort niet bij de boerenoorlog, die je aan het uit vechten bent met je broertje en zusje. Van een slaghoedje weet je dat het heeft te maken met een geweer en een geweer heeft het nut, dat je er mee kan schieten, maar wat heeft de was doen voor nut voor een kind? Het heeft helemaal niets uit te staan met de gedachtenwereld van deze minia tuurmens. "De kebon komt helemaal niet meer terug, hij heeft zijn loon opgestreken en is met de noorderzon vertrokken." Dit kwam al harder aan, want toen was het moment aangebroken, dat iemand in huis zei: "Kinderen, komen jullie eens hier en pak een arrit (handsik kel). We zullen jullie eens leren hoe het gras kort gesneden moet worden. Helpen jullie drieën ook maar eens mee. Per slot doen wij het ook alle maal." Dit werd al vervelender. Geen tijd ge noeg meer om als Winnetou door de tuin te draven met wapperende haren. Nee, je verdrong zelfs die gestalte maar uit je gedachten, want het was gênant om, al gras snijdende, te den ken dat je hém was. En toen brak het moment aan dat ie mand zei: "Onze trouwe lboet komt niet meer, ze zal het nog een enkele keer proberen, maar ze weet niet of dat vaak is. Haar man staat aan de verkeerde kant Een nieuw gezichtspunt. Tot nog toe was de "verkeerde kant" de kafferkant van de Transvaalrivier geweest. Zou de man van lboet nu aan de andere kant van de Tjikapoendoeng staan? Vreem de chaos in zo'n kinderwereld, alles werd naar eigen bevattingsvermogen omgezet in een aanvaardbaar iets. Ergens zaten dus twee kanten aan, een goede en een verkeerde. Maar aan welke zaak zaten die twee kanten dan? "De kwestie isof "De zaak moet je zo bekijkenVeelgehoor de uitdrukkingen in die dagen, maar ja, ze spraken je maar weinig aan. De poort van het kinderparadijs bleef her metisch gesloten voor minder mooie zaken. Tot die nacht, toen de ernst van de zaak zich ook aan ons kinderen opdrong De rivier had zich de hele dag al luid geweerd. Door de langdurige regenval, was er een overvloed van water, die maar moeilijk te verwerken was. Daar was echter niets vreemds aan. De ri vier kolkte en bruiste wel meer, eigen lijk geregeld in de regentijd. Om zeven uur gingen we die avond aan tafel. Om ons heen was het licht van de olielampen. Een dansend licht met een zachte glans en veel grote schaduwen op de witgekalkte muren. Het eten was lekker maar eenvoudig. Mijn groot moeder vond dat ze niet al te veel tijd moest besteden aan de maaltijden. Nu de bedienden niet meer kwamen, was er genoeg te doen. Het indelen van de tijd was een noodzaak geworden. Na het eten werd er vlug afgewassen en opgeruimd, waarna de deuren alle maal werden afgesloten met een pa lang pintoe (deurlat is misschien het beste woord hiervoor). Wij kinderen mochten nog even op blijven en deden een spelletje kaart. Om half negen lagen we in bed, waar we natuurlijk nog wat nalachten en praatten. Vanuit ons bed keken we naar de wapperende schaduwen van de grote mensen in de andere kamer. Die olielampjes hadden toch wel hun bekoring, al bleef het natuurlijk erg lastig, dat de elektriciteit was uitgeval len. "De pemuda's hebben een aanval op de centrale gedaan en nu is er Verkopers op pasar Tjoeroeg, maar weet U nog wat ze verkopen? Voor de oplossing zie pagina 33. (Foto: Rogier) weer geen lichtDie zin had tot gevolg dat we nu in een spookachtig schijnsel leefden, dat toch erg fijn was. Alles leek er erg spannend door. De Tjikapoendoeng ruiste nu niet meer. Het geruis was aangezwollen tot een gebrul, dat onheilspellend klonk. Een oom van ons, die militair was, sliep 's avonds vaak bij ons. "Voor alle zekerheid", zoals hij zelf zei. Hij had een geweer, dat in een hoek van de kamer stond en waar wij alleen maar naar mochten kijken van uit de verte. Het was een voorwerp, dat ons groot ontzag inboezemde. Het was vast een véél beter geweer, dan het oude jacht geweer van mijn grootvader. Wat voel den wij ons veilig in huis met twee mannen en twee geweren en een waakzame herdershond. Als je daarbij dan die veertien engelen telde, twee aan mijn hoofdeind, twee aan mijn voeteneind En toen doezelde ik weg, terwijl ik het kindergebed prevelde, want ik was te lui, om te knielen, bovendien zou ik dan onder de deken vandaan moeten komen en dat was niet fijn. Als van ver weg hoorde ik blote voe ten trappelen over het pad bij de kam pong naast ons. Stemmen schreeuw den bevelen uit de richting van het oude kerkhof, dat niet meer gebruikt werd. O ja, daar lagen wapens ver borgendie hadden ze daar in jute zakken heengedragenen Amat, een jeugdvriend uit de kampong had gezegd dat we het raam moesten slui ten. Hij had een band om zijn haar gedragen en hij was nog wel beleefd geweest, maar niet meer vriendelijk, zoals altijd. Amat, die jongen die fluit jes kon snijden uit een paddistengel. Hoe oud was hij eigenlijk wel? Vijftien misschienjammer dat hij niet meer vriendelijk waszo'n aardige buurjongen "Die wapens zijn een verborgen kwaad, eigenlijk moesten we het aan geven bij de politie. Maar je hebt alle kans, dat ze ons dan te pakken nemen, per slot zijn wij de enigen, die ze van uit de grobak (ossekar) naar de gra ven hebben zien brengen. Geen enke le andere Europeaan weet dat." Een zin van weken geledenwanneer eigenlijk precies? De rivier brulde als een leeuwboze schuimkoppen klommen omhoog uit de waterval Rijen mannen gaven lange messen doorademloos tuurde ik door de houten jalouzieënOude geweren volgdenzwevend op de wilde klanken van de nacht hoorde ik toch duidelijk het staccato van de regen, neenniet alleen maar regen er stampten voeten De volgende morgen werd ik wakker met een naar gevoel. De zon scheen niet, maar het regende ook niet meer. Buiten leek alles schoongewassen. De naaste buurman uit de kampong, een Javaan van goede stand,hees het kooitje omhoog waarin zijn koerende duifje zat. De katrol piepte, terwijl hij 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 12