DE IJSMAN
TONG
56 -1976
INDO - STICKER
(rood-wit-blauw)
Op de Hoogstraat was een nieuw win
keltje gekomen. Een rariteitenwinkel
met allerlei leuke oude poppen en
snuifdoosjes, zilveren lepeltjes en
ouwe klokken.
Nog net niet antiek, maar wel vreselijk
leuk om naar te kijken, want alles
kwam me zo bekend voor, net of ik
bij Grootje op bezoek was. Vooral het
kleine bruine kaptafeltje had mijn be
langstelling. Jammer genoeg stond er
een grote vaas met pauwenveren voor,
zodat ik niet kon zien of het mijn ge
zicht nog goed terugkaatste. Elke keer
als ik langs kwam zag ik slechts een
glimp van mezelf in de driedelige spie
gel en het was net of ik het niet was
die daar passeerde, maar een meisje
met lange vlechten. Ik bleef staan en
lachte eens tegen mezelf in het kleine
stukje spiegel wat zichtbaar was. Een
blij meisjesgezicht lachte terug met
twee grote voortanden met een spleet
je er tussen. Onwillekeurig keek ik
om, of achter mij misschien iemand
anders meekeek. Maar er stond nie
mand. Een lange benige man kwam
van achter een kamerscherm te voor
schijn. Hij lachte geheimzinnig en boog
veel te diep naar mijn zin.
"Dat kaptafeltje in de etalage, mag ik
dat misschien even zien," vroeg ik.
Meteen voelde ik een vage spijt, het
was net of er iets wegvluchtte uit de
winkel.
Hij lachte vreemd toen hij mij het kap
tafeltje in handen duwde. Het viel mij
ook tegen. De drie spiegels zaten vol
weerplekken en het handvatje van het
laadje er onder was afgebroken. Het
laadje klemde en was moeilijk open
te krijgen. "Hoeveel?", vroeg ik.
"Voor U slechts vijftien gulden me
vrouw." Weer die kleverige grijns. Het
was inderdaad niet veel, maar dichter
bij beviel het mij eerlijk gezegd niet
zo erg. Het leek zo erg op kinder
speelgoed en het kaatste gewoon mijn
eigen gezicht terug. Een gewoon alle
daags gezicht met een paar ontevre
den lijnen naast de neus. Een paar
grijze haren liepen van de kruin naar
beneden. Geen spoor van een vrolijk
lachend meisjesgezicht. We werden
het eens voor een tientje, want ik kon
het afdingen niet laten. Hij wikkelde
het in bruin pakpapier en ik nam het
niet eens zo erg blij mee naar huis.
's Middags, toen ik klaar was met wer
ken, poetste ik het op met meubel-
polish en plaatste het op de venster
bank in mijn werkkamertje. Ik keek
nog eens in de spiegel. Doods kaatste
het m'n eigen gezicht terug. Teleur
gesteld ging ik naar beneden,
Toen ik 's avonds iets moest halen op
het werkkamertje keek ik weer ter
loops in de spiegel en daar was het
weereven maar, een glimp van
twee vlechten dansend naast het la
chend gezichtje.
"Onzin," dacht ik en bracht m'n ge
zicht heel dicht bij het glas. Een ver
keerde weerkaatsing van het licht."
Bij het naar bed gaan zette ik het op
mijn nachtkastje. Het kapotte hand
vatje had ik vervangen door een ko
peren knopje, dat met een schroef in
het hout draaide. Ik trok er aan en
het laadje schoot plotseling los. Het
was helemaal leeg en rook oud en
muf. Ik graaide met mijn hand in de
open ruimte. In het linkerhoekje zat
een propje papier. Met moeite haalde
ik het zonder te scheuren uit de kreu
kels.
Ik hield het'voor de spiegel. Toen wist
ik. Iemand trok aan mijn lange vlech
ten. We zaten in een houten nood-
school (gedèk-school) aan de Nassau
Boulevard, alle leeftijden door elkaar,
een bezemklas om klaargestoomd te
worden voor de 1e klas H.B.S. Alle
kinderen, die in de oorlog waren ach
tergeraakt met hun rekenen, taal, en
aardrijkskunde werden bijgespijkerd.
De grote blonde jongen achter mij, de
inelkaar gefrommelde spiekbriefjes en
éénmaal iets in spiegelschrift. Iemand
had eens tegen mij gezegd: "Als je in
de spiegel verzinkt, ken je ook zijn
taal."
Ik probeerde het, eerst met mijn hand.
Het werd een grijze vloeibare toestand
als van de onderkant van een slak
tegen een raam. Geschrokken trok ik
terug. Ik bekeek de hand, die wist het.
Als ik nu mijn voorhoofd er tegenaan
zou drukken, zou ik het dan ook we
ten? Ik bracht mijn gezicht heel dicht
bij de spiegel. De beginnende kraaien-
pootjes waren te zien. De nog steeds
mooie ogen keken angstig. "Zou ik,
zou ik durven?"
"Stel je voor dat mijn voorhoofd zo
bleef. Eén akelige grijze massa. Of dat
de spiegel het niet terug wou geven?
Dat hij het naar binnen zou zuigen,
weg! Met een ruk wendde ik me van
de spiegel weg. Ik wou het niet weten.
Schoof haöstig het laadje in de open
ruimte, klapte de drie delen van de
spiegel in elkaar en kroop onder de
dekens. Het was nog steeds kil. De
warmte van de slaap kwam over mij.
Op het kussen vielen een paar tranen.
Ik zou het nooit weten.
ESJE PEER
In de jaren 1920-1930 hadden wij een
leuk hotel met paviljoen systeem-ka
mers, in een halve cirkel achter het
hoofdgebouw gelegen. Die kamers met
ruime voorgalerij, eigen toilet en bad
kamer werden bewoond door mensen
die een behoorlijke baan moesten heb
ben. Zo bewoonde een referendaris
één dezer kamers, leefde zeer terug
getrokken, was bijzonder vriendelijk
als men wat vroeg, doch zou nooit zelf
een gesprek beginnen. Ontbijten deed
hij nooit, maar nam wel een paar bo
terhammen mee in z'n aktetas. Om
kwart voor zeven ging hij naar kantoor
en kwam dan om kwart over twee weer
thuis. Hij kleedde zich bijzonder goed
en was een man van vaste tijden en
gewoonten.
Zoals gezegd kwam hij om kwart over
twee thuis en ging dan even in de
voorgalerij zitten, wachtende op de
djongos die elke middag een halve
staaf ijs in de mandibak moest doen.
In, de mandibak, met op de rand het
traditionele siram emmertje, stond een
ijzeren stoeltje. Hij klom dan, naakt
uiteraard, in de bak met ijswater en
had inmiddels een fles prima Franse
cognac opengemaakt en op de rand
gezet. Een fraai cognacglas comple
teerde het geheel.
Als het dan zover was, moest de djon
gos de kamer uit en begon hij de fles
aan te spreken. Dat duurde uren en
zolang tot de fles leeg was. In het
begin snapten we niets van dat ijs
elke dag, maar al gauw werd ons dui
delijk, dat de cognac hem dermate
verhitte dat hij verkoeling nodig had.
Hoe de man dat dag in dag uit kon
bolwerken en een paar jaar heeft kun
nen volhouden is mij nu nog een raad
sel, temeer omdat hij elke morgen
weer op tijd naar kantoor ging.
Doordat wij het hotel verkochten, hiel
den wij geen contact meer met deze
vreemde snuiter, maar vernamen later
wel, dat hij aan dilirium was overleden.
Ook hier kan je je weer afvragen wel
ke oorzaken een flinke vent bewegen
om zó vergetelheid te zoeken?
OUD-HOTELIER
INDO
VAI\ HUIS Uil .Al ZOUO LANG i
voor alle eigenaren, eigenares
sen, berijders en berijdsters
van auto, bromfiets, autoped,
stoomwals, locomotief, zeilboot,
stoomboot of andere denkbare
roerende goederen
die INDO zijn, zich INDO voelen
en daar blij om zijn I
Uitgegeven t.g.v. 20 jarig be
staan van Tijdschrift Tong-Tong.
Per stuk f 1,porto 55 cent.
Tot 4 stuks porto hetzelfde
TOKO TONG-TONG i
20