MUM DING LAJA
- Ridder van Padjadjaran (II)
Een soendanese legende naverteld door PAK ASIKIN
We hebben dus gezien, dat Munding Laja in het land Muara Beres is
aangekomen en daar zijn verloofde Dewi Asri heeft ontmoet. Alvorens
het tot een huwelijk kan komen, moet hij eerst zijn "grote taak" ver
vullen. Wij kunnen nu lezen welke avonturen hij beleeft op zijn tocht
naar het grote doel.
Hij riep de beide oude raadgevers
aan, die onmiddellijk verschenen. Ge-
lap Nyawang sprak: "Eerwaarde jon
geling, U is het geluk beschoren het
grootse werk te doen dat is: de roe
ping te volgen van het Innerlijk Juweel
(Taji Malela)". En Kidang Panandjang
voegde er aan toe: "Laten we nu voor
gaan onze heilige plicht te vervullen."
Zo kwamen ze aan de poort van de
Hemel. Munding Laja overlegde in zijn
binnenste, dat hij nu beter alleen ver
der kon gaan, en hij verzocht de beide
Ouderen zich schuil te houden "ach
ter de berg". Zij gaven hem hun zegen
en verdwenen. Dus stond Munding La
ja alleen aan de poort van de hemel,
van het eeuwig bewustzijn, de eeuwig
durende tijd, waar het Licht eeuwig
schijnt, het gebied van de sublieme
en Goddelijke wijsheid. Om dit gebied
te betreden moet men een heel moei
lijke weg afleggen vol leed, smart, te
leurstelling en vrees (het universeel
bekende smalle pad dat leidt tot be
vrijding). Wie dit alles niet weet te
doorstaan met standvastige volharding
en zelfvertrouwen, kan de hoop laten
varen om er te komen. Dit wordt ver
zinnebeeld door het verschijnen van
de Djaksa Majuta, een afzichtelijk
monster, Sang Djonggrang Kalapetung
genaamd. Munding Laja ondervroeg
hem: "Wie zijt gij, een Djini, Satan of
een Mens?" Het afzichtelijke monster
ontstak in woede en viel uit: "Kleine
vent, mooi van uiterlijk, met veel
praats, uit de weg, verdwijn ogenblik
kelijk of ik wrijf je tot poeder. Als je
het wilt weten, ik ben de sleutelbe
waarder van de Hemel."
"Oh, dank, Aki grootvader), heel
blij Aki te ontmoeten. De reden dat ik
hier kom is met het doel de Hemel
binnen te gaan, mijn opwachting te
maken bij de Allerhoogste Ziel (Suhu-
nan Ambu) om haar te verzoeken de
heilmiddelen af te staan, met name de
"Pusaka Langlajang Sasaka Dommas
('t Gouden Schrift) en ook de "Duhung
Kabujutan" (de Heilige Kris).
De reus Majuta barstte in lachen uit:
"Ha, ha kleine vent zo groot als een
krekel, maar met grote voornemens,
wat raaskalt gij? Wie ben je eigenlijk?"
"Mijn naam is Munding Laja van Ga-
luh Padjadjaran afkomstig. Geen stap
zal ik wijken, ik zal me weren."
Woedend viel de reus uit: "Met jou
valt niet te praten, ik zal je vermorze
len." Woedend viel hij aan. Munding
Laja week uit, trok aan de haren van
de reus z'n grote teen en stootte diens
hoofd tegen een rots. De reus kreunde
zwaar, een bruisende waterval gelijk.
De reus verdween uit het gezicht en
in de plaats daarvan stond een schoon
en innemend ridder, die sprak: "Heer,
die ik aanbid, groot is mijn respect
tegenover U, want gij alleen zijt bij
machte mij te verslaan en mij terug te
brengen tot wat ik eens was. Ik ben
Munding Kawati of te wel Sang Kala
Wisesa (de machtige Tijdsduur). (Toe
lichting: dit is het bekende beeld, dat
goede krachten soms een kwade ver
schijning aannemen, om de strijder op
de proef te stellen). Van nu af aan
zweer ik U trouw, maar ik moet één
lijf en ziel met U zijn."
De vereenzelviging gebeurde met he
mel en aarde als getuigen, Munding
Laja voelde het alsof hij in een andere
wereld was. Lichter dan een veer, zwe
vend als een sneeuwvlok, ruimer van
blik, niets dat zijn gezicht belemmerde,
het lijkt alsof het grofstoffelijke uit
eenvalt. Zo stond hij daar in de on
begrensde ruimte, het is de sfeer van
de Heilige Geest. Munding Laja voer
ten hemel met bovenzinnelijke snel
heid, de zevende hemelpoort viel open
en zo kwam hij terecht op Suhunan
Ambu's schoot (ook genaamd Pahatji
Wiru Mananggai). (Toelichting: dit is 'n
vertrouwde beschrijving van wat er ge
beurt als men wordt ingewijd in de
hogere werelden).
Wiru Mananggai sprak: "Schone
knaap, dank dat ge spoedig gekomen
zijt. Ik heb alles begrepen; nu nog iets.
De Duhung Kabujutan (Heilige Kris)
is in handen van Guriang Tudjuh
de zeven reuzen). Neem hem hen uit
handen, maar dat is niet gemakkelijk.
Ge moet eerst een oude grijsaard wor
den, opdat de zeven Guriangs niet
schrikken.
Omdat hij nu een hemelwezen gewor
den was, vloog hij naar de Geestelijke
Wereld, veranderde in een grijsaard
en deed Sang Baju (de wind) waaien,
die de hemel deed schudden. De Lan
glajang Dommas (het Gouden Schrfft)
raakte daardoor los en vloog in de
handen van de grijsaard. De zeven
reuzen (Guriang Tudjuh) sidderden
van woede. Door de wind neer te
slaan, manifesteerde de grijsaard zich
als Munding Laja. Hij vloog terug naar
Suhunan Ambu's schoot om het Schrift
veilig te stellen en keerde terug om
met de Guriang Tudjuh af te rekenen.
"Hei, Guriangs, 't Gouden Schrift is
nu in mijn handen, geef mij nu ook de
Heilige Kris, met of zonder geweld."
Munding Laja werd toen aangevallen
door de zeven reuzen, geslagen, ge
beten, door elkaar getrokken en raak
te in zwijm. De Guriangs trokken weg,
hun slachtoffer achterlatend.
Dewi Asri, die aanvoelde wat Munding
Laja was overkomen, bad tot de Wei
voorziener. Haar Kaniageest dap
perheid) ontwaakte en sprak: "Oh, Ka-
kang Broeder), buiten verwachting
is U zulk een lot overkomen. Ik dacht
dat je een hemelwezen was, bij mach
te alle onheil te bezweren, Kang! Nu
zijt ge verslagen. Ge hebt vergeten
wat ik U meegegeven heb, de Heiliqe
Band."
Munding Laja maakte zich verwijten:
"Een man is hij, die onwrikbaar is in
z'n zelfvertrouwen. Wees gelijk Ardju-
na, rein van ziel, vol liefde voor groot
en klein. Sta op en herwin je zelfver
trouwen en hervat de strijd!" Munding
Laja werd koelte toegewaaid en weer
was hij bij zijn positieven gebracht
met behulp van mantra's en tover
spreuken (symbolisch: de macht van
het woord of het geluid). Nu weer
krachtig en dankbaar dat de Weivoor
ziener hem weer het leven had ge
schonken middels Dewi Asri. Ik zweer
dat ik van nu af aan niet van 't rechte
pad zal wijken en de Heilige Band in
ere zal houden.
"Hei, Guriangs, komt maar op. Hier
is Munding Laja weer, gereed voor de
strijd." Met behulp van de Heilige
Band werden de Guriangs verslagen
en verdwenen uit het gezicht. In de
plaats daarvan verscheen een ridder,
schoon van uiterlijk. Deze betuigde
Munding Laja zijn eerbied. "Ja, eer
waarde Heer, toewijding van mijn hart,
ik ben Guriang Tunggal de Enige).
Ik onderwerp me aan U en overhandig
U de Heilige Kris. De tijd is gekomen
dat ik mij met U vereenzelvig." (Een
herhaling dus van de vereenzelviging,
nu op een hoger niveau).
"Guriang^ Tunggal, ik neem de Heilige
Kris aan". Op dat zelfde ogenblik is
Guriang Tunggal in Munding Laja's lijf
gevaren, die nu van geluk en trots
straalde.
Vanaf het begin, dat Munding Laja be
geesterd was van Dewi Asri werd hij
bestempeld met de naam Bloem der
Mensheid (Kusumah).
Hij liet de gebeurtenissen aan zich
voorbij gaan, in zijn bezit nu de heil
middelen, na het gaan van de moei
lijke weg. Doch Suhunan Ambu/Paha-
tji Wiru Mananggai deed hem realize-
ren, dat dit niet uitsluitend zijn ver
dienste was, maar dat ieder mens deze
weg heeft te gaan. "De mens wikt,
zwoegt en arbeidt, maar de Allerhoog
ste ziet de blanke velden."
Munding Laja's wedervaren deed in 't
land van Kutabarang (de materialis
tische wereld) de ronde en kwam aan
(lees verder volgende pagina)
11