HET GELUK VAN HET JAGEN Si Hitam (I) Awaaaaaaaaaaaaaseeeeeeeeeeeeeh "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk." José Ortega Y Gasset door J. J. A. LA BASTIDE Op datzelfde ogenblik werd ik van achteren getroffen door een met prikkeldraad omwikkelde stormram die met een vaart van 40 km per uur tussen mijn beide benen doorschoot. Aangezien de stormram ook nog behoorlijk hoger was dan mijn kruis, werd ik deels meegenomen; maakte ik een complete salto mortale en smakte op de grond. Tot overmaat van ramp had ik op dat moment mijn vinger aan de trekker. De rechterloop van mijn Bayard 12 ging met 'n daverende klap af. Daarbij mepte de kolf zo hard tegen mijn hals en onderkaak dat ik weken daar na mijn dagelijkse portie nasi rames nog maar met moeite naar binnen kon werken. Het was 17 januari, de dag van mijn "feestelijke" kennismaking met "Si Hitam". Niet dat ik deze "ontmoeting" in enige zin zelf feestelijk vond, maar achter mijn rug, te oordelen naar gesmoord gegiechel van de drijvers waaraan zelfs mijn jachtvriend M mee deed, dacht men daar kennelijk wèl zo over. Kreunend, klagend en vloekend tegelijk krabbelde ik overeind. Om zijn solidariteit te betonen had tenminste Djamin, mijn vriend, tuinman, annex spoorzoeker en jacht-pawang, de ele mentaire beleefdheid om met enige spectaculaire Sundanese vloeken zijn sympatie te betonen. "Apakah, jang terdjadi?", hoestte ik, links en rechts bloed spuwend (ik had ook nog in mijn wang gebeten). "Si Hitam", antwoordde Djamin Laco niek. "Siapalah Si Hitam?" vroeg ik geirriteerd, de huls uit de rechterloop van mijn geweer trekkend. "Bagong sètan. Sering berdjumpah o- rang orang pegawai disini." "Kenapa dia hantam dari belakang?" "Itu dia mèmang biasa sètan Si Hitam." "Het kan me niet verdof dat brasa is voor welk verdvarken ook," schreeuwde ik woedend, "wat ik wil weten is hoe een verdzwijn achter mij kan komen als daar zeven verddrijvers zijnIII! (Het is beter dat ik de volgende vier zinnen, vertaald noch onvertaald hier verder weergeef.) "Dat loeder kwam plotseling midden tussen ons in van achter die lantana," suste M., "het was een enorm beest en kwam zo snel dat niemand iets doen kon." zei ik. "Wees maar blij dat je niemand ge raakt hebt met die brennneke", ant woordde M. bestraffend. Daar had ik niet van terug. Later op de dag schoten we nog een halfwas evertje, maar daarna gaf ik er de brui aan. Mijn rug begon behoorlijk zeer te doen; om maar niet te spreken over mijn kaak, en een behoorlijk lan ge (zij het ondiepe) wond in de binnen kant van mijn rechterdij. (Ook de bij behorende scheur in mijn khaki-panta- lon zou mijn vrouw niet verblijden, vreesde ik.) Wèl was ik nieuwsgierig genoeg om diezelfde namiddag samen met M., Djamin, en de mandur van de afde- lings-lalangploeg die geholpen hadden bij het drijven nog een praatje te ma ken in het café-restaurant-textielhan- del-kleermakerij Ah Mang in Petum- bukan. Nadat de puddingvormige, maar brave, Chinese eigenaar ons een paar pilsjes en voor Djamin en mandur Sjariiff fris dranken had ingeschonken, vervolgens hijgend nog een stoel had bijgetrok ken teneinde gezellig, zij het onge nood, op mijn kosten mee te drinken, begon ik: "Tjakep, Djamin." Djamin was mijn geketter van die och tend niet vergeten. "Wat, tjakep, Pak?" vroeg hij met een uitdrukking in ziir ree-bruine ogen waar 100 van de 100 Sundanese schonen onmiddellijk voor door de knieën waren gegaan. "VerdDjamin, Si Hitam!!" schreeuwde ik, weer opvliegend. "Tsjk, tsjk, tsjk," mompelde Ah Mang, alle glazen bijschenkend, inclusief zijn ei gen, "brutale, onwetende inboorlingen, mijnheer. Tsjk, tsjk, tsjk." "Si Hitam is een wild zwijn, Pak," verduidelijkte Djamin, "Zwart", voegde hij er hulp vaardig aan toe. Ik was een ogenblik WIJ helpen U GRATIS Inlichtingen te ver zamelen voor Uw familiestamboom. Wilt U s.v.p. Uw medewerking hieraan verlenen door zelf op te geven wat U van de be treffende familie weet. U kunt daarvoor een model aanvragen. Voegt U altijd een gefrankeerde, zelf geadresseerde envelop pe bij I INDISCH FAMILIE ARCHIEF Vreelandsestraat 14, Den Haag, tel. 070 - 45 44 06. sprakeloos. Gelukkig intervenieerde M. op dat ogenblik "Djamin", zei hij bestraffend, "we hebben nu genoeg lol gehad. Vertel op!" "Tsjk, tsjk, tsjk," zei Ah Mang; hoofdschuddend zijn glas leeg drinkend. Djamin kwam, na een nerveuze blik op mijn bloedbelo pen ogen, nu toch ook tot de slotsom dat iedereen genoeg had gelachen. "Bijna iedereen in afdeling Zuid kent Si Hitam, pak, en vooral de wiedploeg is bang voor hem." Hier knikte Sjariff bevestigend, aan zijn krètèk trekkend. "Het is een grote zwarte ever, leider van een kudde van ongeveer een do zijn zeugen, biggen en jonge manne tjes. Hij bewaakt zijn harem goed, zo als U hebt ondervonDjamin brak af vanwege een stoot van M's elle boog in zijn ribben. "In ieder geval is het een brutaal beest dat al maanden in Zuid rondzwerft", vervolgde Djamin haastig, "bijna het hele werkvolk kent hem aan zijn uit zonderlijke grootte; en aan zijn pik zwarte kleur." Ah Mang schonk opnieuw bij. "Onge letterde vlerken", mompelde hij, "tsjk, tsjk." De zon daalde neer achter de daken van de rommelige huisjes aan de overkant van de smalle hobbelige straatweg. De klapperbomen waren op eens pikzwarte silhouetten tegen de oranje hemel. Hier en daar werden pe- troleum-lampjes ontstoken. De koelte van de schemering zakte weldadig o- ver ons heen. Ik masseerde voorzich tig mijn pijnlijke kaak en hals en staar de met halfdichte ogen naar de twee ratelende trapnaaimachines tegen de zijwand van het vertrek. De straatkant was geheel open, met een smalle wa randa. Af en toe ronkte een zwaar beladen autobus voorbij met veel on welluidende toetertoonladders. Ah Mangs rolronde lijf schommelde precair op het veel te kleine stoeltje heen en weer. Hij had zijn ogen hele maal dicht en mompelde nog in zijn slaap: "Zonder beschaving, mijnheer, helemaal zonder beschaving." Nog nèt op tijd stak ik mijn hand uit en greep hem vast, anders was hij met zijn volle 220 pond over de tafel heen gezakt. Ik was erg gesteld op Ah Mang. Hij wreef de ogen uit, richtte zich ietwat wankelend op, en ontstak even later een blazende Petromax. Deze hing hij boven ons tafeltje. "Frans", zei ik in het Nederlands, "ik moet dat zwijn hebben." "Waarom?" vroeg M., ook in het Hollands, "omdat hij je zogezegd op de horens heeft genomen? Hij verdedigde alleen maar zijn kudde." "Nee," vervolgde ik pein zend, "ik weet niet. Zó maar. Je weet wel." "Nee, ik weet niks," antwoordde Frans M., "na al die varkens die jij hebt omgelegd werd het hoog tijd dat er eens één iets terugdeed." Na een paar minuten stilte voegde hij er aan toe: "Alhoewel ik er helemaal niet zeker van ben dat dit een serieu ze aanval was. Aan de grootte van het monster te oordelen moet het wel de- 32

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 32