GEOGRAFISCHE LES VAN DE GROTE OOST (I) NIEUW-GUINEA door iohan Fabricius Londen 1942 De wolken in het Oosten breken. In paarlemoer en goud, in rose en groene tinten verrijst de nieuwe dag, die zacht weerkaatst in 't glanzend oppervlak der wijde stille zee. Een Papoea uit de Geelvinkbaai, die in zijn kleine prauw al vroeg ter visvangst is getogen, rijst overeind en neemt zijn speer ter hand. Zijn donker oog, door 't lage voorhoofd nors en somber overwelfd, dringt speurend door in wazig blauwe diepten waaruit de nacht nu vliedt. Gedurende de oorlogsjaren was Johan Fabricius in Engeland. Juist daar, ver van zijn Gordel van Smaragd, in een om geving die niets gemeen had met het land van zijn jeugd, kwamen de herinneringen haarscherp boven. 35 Jaar geleden schreef Fabricius zijn "Geografische les van de Grote Oost" die hij nog nergens eerder publiceerde. Tong-Tong is hem meer dan dankbaar voor dit geschenk Een vreemde silhouet: dit mager lijf met om het hoofd die machtige bos van kroezend haar, de platte neus doorboord en met een varkenshaar gesierd. Een bronzen oertijd-mens, één met de hulk waarin hij staat. Een eenzaam jager tussen zee en hemel. De stralen van de zon, die nu zijn leden warmen - verstijfd door de ochtendkoelte en het lange zitten - beschijnen ook het vochtige strand, de hutten en mangroven van 't grote koppensnellerseiland Nieuw-Guinea, dat schelpen nog als gangbare munt aanvaardt en dat diep in het ondoordringbaar binnenland, in broeierige oerwoudhitte, nog woeste stammen herbergt in welker brein de lust tot moord, eenmaal ontwaakt, tot een obsessie wordt die inspireert tot dansen en gezang. De man daarbuiten in zijn prauw ziet nu zijn eerste prooi: een dikke bruine aal, die uit de veilige diepte langzaam omhooggekronkeld komt naar t licht dat hij met kleine en bijziende ogen zoekt. Een bliksemsnelle worp en 't glibberig vette lijf draait zich vertwijfeld om de schacht. Het bloed, dat uit de wonde vloeit, verdicht zich tot een purperen wolk waarin de worsteling zich dan verder hult. De jager haalt zijn speer weer in en houdt de glinsterende spartelende aal nog even zegevierend in de hand Voor hij hem op de bodem werpt. varanen en ving er veel mooie vlinders en we schoten er ook nog een aantal kalongs, die, klaargemaakt door Mena- donezen, zeer goed smaken. Het enige bezwaar is de helse warmte, die er heerste. Merkwaardig is ook, dat er op al de eilanden, die we bezochten, nergens water was. Nu in de regentijd hebben ze vaak één put, maar die levert in de droge musim zout water. Al die men sen moeten hun water halen van een ander eiland en soms uren ver. Je snapt zulke dingen doodgewoon niet. Dat ze nooit baden spreekt dus wel vanzelf. In de zee ook niet, wat ik wel deed, om niet grotelijks te vervuilen in deze snikhitte. Van Komodo voeren we naar Papaga- ran besar. Daar vond ik ook pokken, o.a. een zeer ernstige patiënt en meer dere herstellenden. Geen doden. We bleven er een dag en voeren van daar naar Pulau Misa. Op Papagaran lieten we de mensen komen van de daar om heen liggende eilandjes: Papagaran Ketjil en Panikia. Dat laatste had een vervelende ketua, hij wilde niet komen. We zonden echter onze politie er per sampan heen en die draven het hele gedoente naar ons toe. Het spreekt wel vanzelf, dat alles werd gevacci neerd, van de pasgeboren baby tot de oudste neneh toe. Verder hebben we alle eilanden afgesloten voor alle ver keer. P. Misa is het grootste van de hele reeks. Niet wat oppervlakte be treft, maar wat het zielental aangaat. Het ligt nauwelijks 1 m. boven vloed- peil en als je het nadert, lijkt het of de hele boel in zee ligt. Van Panikia kreeg ik een oude kerel toegestuurd, die was geslagen door een grote zweeprog. Deze heeft 4 a 5 stekels in zijn lange en zeer dunne staart en daarmee slaat hij met kracht naar al les wat hem gevaar lijkt op te leveren. De man had een stekel in de voetrug gekregen. Deze voet was na drie da gen zeer dik gezwollen tot bijna knie hoog, paarsblauw en met een necrose- plek, waar de rog hem had geraakt. Meestal gaat het gepaard met een hevige pijn, die overgaat in een ver doofd gevoel, dat zich langs het li chaam omhoog werkt, tenslotte over gaat in coma en veelal na vijf dagen de dood ten gevolge heeft. Lijkt pre cies op de beet van een gifslang. Deze oude was er dus nog goed afge komen. Ik heb de stekels en de staart. Op P. Misa vierde ik mijn (en Adri's) verjaardag met een meegenomen fles jenever. Verder een visfestijn op kos ten van de kepala kampong met sago- koekjes en andere oneetbaarheden. Het was nauwelijks mogelijk om te slapen op dat ingebouwde, naar vis, uitwerpselen en andere dingen geuren de oerhete eiland. Mijn staf bracht de nacht door met een soort dominospel met kaarten. Kumaat verloor Rp. 7,50, maar hij kon ze het best van allemaal missen. Van Misa gingen we naar Len- teng. Dat ligt diep in de beruchte, maar wonderbaar mooie straat Mola. Ze is smal en heeft een zeer sterke stroom. Men zag het water vol met drijvende schuimproppen en kon de snelheid van de stroom het best afmeten aan de oevers, waar hetwater tegen om hoog liep. De hele straat is vol met draaiingen en stroomwielingen en nu en dan had de stuurman moeite om het scheepje te beletten uit zijn roer (lees verder volgende pagina) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 17