aan-nackt
van CAREL DAKE
17
(Foto: Satake)
Het maanlicht glanst op 't blad, dat even beeft.
De krekels sjirpen - alles om mij leeft
En toch is 't stil - geen drijven, geen gezwoeg,
Het is natuur - 't heeft aan zichzelf genoeg.
Hebt Gij mij wat te zeggen, Heer, in deze stille nacht?
Mijn hart is moe, het heeft zoveel gedacht,
Het heeft zo sterk verlangd, het heeft zo lang gewacht
En 't felle is door 't maanlicht niet verzacht.
Natuur heeft aan zichzelf genoeg, 't heeft geen gevoel,
Slechts schoonheid, zonder richting, zonder doel.
Dat ik - als mens - niet ben alléén natuur,
Is dat het, Heer, wat ik moet weten in dit uur?
Gij gaat een weg met mij - geen cirkelgang.
Het doel is ver - donker de weg en lang.
Maar het doorstreden leven, ook van mij
Is niet vergeefs. Het doel zijt GIJ.
Wijlen pr. Dr. Soemantri Hardjoprakoso.
Na een week dagelijks trainen had ik
Djamin zover dat hij de boog kon
spannen, zij het met doeken omwikkel
de handen.
Nu konden wij gaan "inschieten".
Maar hoewel de kruisboog in staat was
op vijftien pas dwars door drie dub-
bel-inch planken te schieten, was de
zuiverheid een heel andere zaak. Op
vijftien pas iets zo groot als een huis
deur raken kon nog wel, alhoewel he
lemaal niet zeker waar ergens in de
deur; of beter-, dwars dóór de deur.
Door de hele constructie was het na
melijk onmogelijk veren, of stabiliseer-
vinnen of iets dergelijks, aan de pijlen
te bevestigen. Het gevolg was dat een
schot op méér dan vijftien meter, zelfs
op een dwars staand groot varken een
uiterst twijfelachtige zaak zou blijven.
Bovendien was na elk schot de pijl
verloren; óf onbewegelijk in een boom
stam, óf geheel verdwenen ergens in
de grond.
Daarbij kwam het langzame "laden'
Djamin had zeker bijna een volle mi
nuut nodig om opnieuw een schotklaar
wapen af te leveren.
Last but not least (zou onze bengkel-
chef zeggen) het was vrijwel onmo
gelijk steil naar beneden te schieten.
Bij doelen laag boven de grond (klei
ne dieren van dichtbij, bijv. ajam alas
e.d.) zou ik knielend moeten schieten.
Hoe het ook zij, tenslotte besloten wij
toch maar eens vrij geregeld te gaan
bersen.
En zo kon het dan ook gebeuren dat
wij op een dag in Januari plotseling
op 'n kleine kudde zwartrokken stoot
ten. Net als bij een echte safari liep
Djamin achter mij, met de zware kruis
boog gespannen, maar zonder pijl.
Terwijl de kudde verschrikt uit elkaar
stoof nam ik de boog van hem over,
legde de pijl in en keek op. En ja hoor,
één van de nog onervaren overlopers
bleef een ogenblik staan, half van ons
afgekeerd. De afstand bedroeg niet
meer dan vijftien meter. Mooier kon
het niet.
Zorgvuldig mikte ik door de keep van
de pal waar de kabel omheen lag, over
de pijl heen en haalde de trekker over.
Het merkwaardige was, dat er hele
maal niets gebeurde.
"Twang", zei de boog, een lichte schok
en de pijl was verdwenen. Het varken
niet. Deze bleef ons verbaasd aankij
ken en wandelde toen op zijn gemak
achter de kudde het struikgewas in.
"Verd... Djamin, wat heb je met deze
pijl gedaan?" barstte ik los.
"Ik, pak?" vroeg deze in de opperste
verbazing (niet helemaal onterecht).
"Nou ja", zei ik, "je weet wat ik be
doel!" Djamin had één van zijn buien.
"Ik weet niet wat U bedoelt, pak?"
"Dat zwijn, die pijl I I" riep ik kwaad.
"Dat zwijn was daar en de pijl hier,
pak", verduidelijkte mijn getrouwe.
"Djamin, die boog weegt bijna twintig
pond", zei ik dreigend, met beide han
den de kruisboog opheffend.
Djamin besloot dat hij zijn pondje vlees
had gehad.
"U schoot een handbreed over zijn rug
heen, pak."
"Een handbreed?"
"Een handbreed."
"Bijna raak?"
"Een handbreed mis, pak."
"Vroeg of laatbegon ik, maar
Djamin antwoordde alleen met een
grijns van oor tot oor.
Toen wij die avond bij Ah Mang (en
mét Ah Mang) ons dagelijks rantsoen
alcohol zaten te verwerken, moest ik
lijdzaam het verhaal uit Djamin's mond
in geuren en kleuren vijfentwintig keer
aanhoren. Het begon met een rede
lijke versie van de waarheid maar het
eindigde (de vijfentwintigste maal) met
'n versie waar zelfs ik met open mond
naar zat te luisteren. In een grote kring
om hem heen was het aantal toehoor
ders inmiddels gegroeid tot minstens
twintig mannen, vrouwen en kinderen.
Het bleek dat wij die ochtend op een
gegeven ogenblik omsingeld waren ge
worden door een geweldige kudde
woedende evers. Rug aan rug hadden
wij gestreden, ik met de kruisboog en
Djamin met zijn parang. Met moeite,
(waarbij Djamin mij zeven keer het
leven had gered) hadden wij ons een
bloedig pad weten te vechten
Op dat ogenblik, licht beschonken,
verwijderde ik mij zo ongemerkt mo
gelijk uit het gezelschap, stapte op
mijn ouwe trouwe Velocette, die na
vier keer trappen al aansloeg en reed
naar huis.
Mijn vrouw, die het spannende ver
haal van onze heldhaftige strijd niet
gehoord had, was boos omdat ik niet
thuis was gekomen om te lunchen.
Enfin, wij hielden vol. Langzamerhand
begonnen Djamins toch al goed ont
wikkelde rug- en armspieren bewonde
renswaardige afmetingen aan te ne
men, en ik begon beter en beter te
schieten.
Binnen een maand bestond onze tota
le jachtbuit uit één vier meter lange
python (die was op roof in een kippe-
hok), één verwilderde kater, drie bos
hanen en (per ongeluk) één tamme
haan.
Die laatste moest ik vanzelfsprekend
betalen, tegen een prijs die de boze
eigenaar nérgens ter wereld zelfs voor
tien hanen had kunnen maken. Maar
ja, een zeker percentage smartegeld
was op zijn plaats, vond ik (zij het
niet Djamin, die nog bozer was dan
de eigenaar).
(wordt vervolgd)
Wie heeft te koop een schilderij
Met onderwerp "flamboyant"
Brieven onder no. 2769