ZIJ VERKOZEN DE VRIJHEID (I)
De "Endeh" van de Gouvernements Marine.
De vluchtpoging met de "Endeh" van de Gouvernements-Marine
Zoals vermeld in het boek: Opkpmst en Ondergang van onze Gouvernements
Marine" van C. Hokke lagen op zondag 1 maart 1942 in de haven van Tg. Priok
twee divisies mijnenvegers vaargereed. De divisie-commandanten ontvingen die
dag van C.Z.M. (Commandant Zeemacht), vice-admiraal C. E. L. Helfrich order
om uit te wijken, hetgeen even later gewijzigd werd in "uitwijken, indien zulks
onmogelijk, schepen tot zinken brengen".
Daar het volle maan was en de Ja
panner in de baai van Batavia patrouil
leerde, was de kans op wegkomen
gering. Besloten werd dan ook het
tweede deel van de opdracht uit te
voeren; de gehele derde divisie, be
staande uit de mijnenvegertjes "Alor",
"Aroe", en "Bantam", "Bogor", "Ce-
ram" en "Cheribon" werd naar de
kelder gezonden. De andere divisie,
de vijfde, bestaande uit de "Djem-
ber", "Djampea", Djombang", "Eng-
gano" en "Endeh" werd ook opge
ruimd, echter op de "Endeh" na. C.M.
M. (Commandant Maritieme Middelen)
Tg. Priok had de opdracht om dit
scheepje te reserveren voor kapitein
luitenant ter zee J. F. W. de Jong van
Beek en Donk, één van de zich op
dat tijdstip op het Department van Ma
rine te Batavia bevindende officieren,
die het als een plicht beschouwden
om nooit in 's vijands handen te val
len dan nadat het uiterste gedaan is
om in vrijheid te blijven. Met collega
P. Rouwenhorst en nog enige marine
mannen kwam dit mannetje, mager
doch overigens zo pittig als een "tja-
bé rawit" per vrachtauto zondag, 1
maart 1942, te Tg. Priok eerst bij de
langs de kade liggende "Rigel", waar
hij schreeuwde "Wie gaat er mee
vluchten!", gevolgd door een wel zeer
luidruchtige uiting van ongenoegen
over het verloop van de oorlogsom
standigheden. Direkt sloten zich een
viertal officieren van de Gouverne
ments Marine bij hem aan, die van
hun demilitarisatie niets begrepen en
van harte wensten de strijd voort te
kunnen zetten. Daarna werd langs het
dagverblijf van het personeel van de
C.M.M. Tg. Priok gereden om aan
vullende bemanning te krijgen. Toen
ging het op naar de "Endeh". Een
heterogene groep personen, namelijk:
M. J. Arnoldus, Itz. II der Kon. Marine;
D. P. C. Fey, 2de Officier bij de Gouv.
Marine; B. Hessing, Itz. I der Kon.
Marine; P. Hooft, Officier MSD 2de
kl. KMR; J. F. W. de Jong van Beek en
Donk, kapitein-luitenant ter zee bij de
Kon. Marine; D. H. Poelman, 2de Of
ficier bij de Gouv. Marine; P. Rouwen
horst, kapitein-luitenant ter zee bij de
Kon. Marine; H. Rutgers, 2de Officier
bij de Gouv. Marine; G. Vischer, Offi
cier MSD 2de klasse KMR; G. M. J.
Wijnmalen, 3de werktuigkundige bij de
Gouv. Marine en een noodbemanning
van een dertien marine-mannen-vrij
willigers.
Rouwenhorst was de oudste van de
twee Oversten dus kreeg hij het com
mando. De medewerking tot dit besluit
van de zijde van Overste de Jong van
Beek en Donk ging niet van harte.
De noodbemanning bestond uit:
2 milicien kwartiermeesters J. J. ter
Peltwijk en H. Tjaden; 7 matrozen 1e
klasse: W. Bakker, A. M. Buys, P.
Castricum, C. Chatelain, J. Jans, W.
Mackintosh en W. A. F. Mulder. 2 mi
litie matrozen: W. S. Loeffen en H. W.
Pesh. 1 matroos 3e klasse: J. F. Fran
ken. 1 ziekenverpleger-maat: J. F. van
Beek.
Besloten werd slechts 's nacht te va
ren en overdag dekking te zoeken on
der de kust. De reis zou via Borneo,
Celebes, Nieuw Guinea naar Austra
lië voeren, en ongeveer een maand
duren.
Nog diezelfde zondag, 1 maart 1942
om 17 uur, hield Overste Rouwenhorst
"voor de boeg", waarbij hij kort en
bondig mededeelde, dat er slechts 5%
kans van slagen tot ontvluchten was
en dat een ieder, die mee ging dit
derhalve op eigen risico en vrijwillig
deed. Met een driewerf "hoera" voor
Koningin en Vaderland werd' de toe
spraak besloten, de trossen losge
gooid en werd het ruime sop gekozen.
De stalen mast van de "Endeh" werd
afgezaagd om het silhouet van het
schip zo klein mogelijk te maken;
een goede maatregel. Anderzijds was
ten aanzien van de reddingsboten niet
de gewenste maatregel getroffen; de
boten werden niet buitenboord ge
sjord. Dit was te wijten aan de con
troverse tussen de beide Oversten,
waardoor de vereiste éénhoofdige lei
ding een labiel karakter had, hetgeen
zich in meerdere opzichten en natuur
lijk in ongunstige zin, uitte. De aan
vankelijk naar de Z.W. punt van Bor
neo uitgezette koers werd bijvoor
beeld tijdens de oversteek van de Ja-
vazee gewijzigd in een koers naar de
Z.O.-punt van Billiton. Zoals gezegd;
het was die nacht volle maan, een
spiegelgladde zee, geen wolkje aan
de hemel, buitengewoon goed zicht.
Velen lagen op het houten dek te
Hulpmijnenveger type D-E, waartoe de
"Endeh" behoorde.
slapen met een reddingsgordel aan.
Maandag, 2 maart 1942, ongeveer 35
mijl Z.Z.O. van Kebatoe (witte rots)
aan de Z. kust van Billiton, alwaar in
dertijd Hr. Ms. "Sumatra" haar rugge-
graat beschadigde, vond de "Endeh"
haar einde. Om 4 uur werd het mij-
nenvegertje ontdekt door een Japans
eskader, bestaande uit een vliegdek-
schip en twee torpedobootjagers. De
twee jagers stoomden aan weerszijden
van de "Endeh" op en gaven allebei
vuur. Het stoute scheepje deed wan
hopige pogingen het pak slaag te ont
komen, doch tevergeefs; de eerste
voltreffer viel in de motorkamer, waar
bij de 3e werktuigkundige Wijnmalen
het leven liet en de tweede voltreffer
sloeg in op het sloependek, alwaar
zich o.a. een motorbootje met enige
blikken benzine bevond. Hierbij werd
matroos-seiner Chatelain zwaar aan
het gelaat gewond.
Het dek stond weldra in lichter laaie.
18