Toewan Dokter in Tempo Doeloe door Dr. H. J. de Graaf De laatste tijd is het oude Indië opeens weer erg populair geworden. Tal van boeken, vooral plaatjesboeken verschijnen, die ons het beeld van de zalige tempo doeloe voor ogen toveren. Het pas verschenen werk van de Hr. Heijboer, Klewangs, Klamboes en Klapperbomen is daarvan een duidelijke aanwijzing. Het bleek niet alleen een voortreffelijke "best seller" te wezen, in weinige weken was de eerste druk van dit platenrijke boek reeds uitverkocht, ofschoon over de afbeeldingen en de tekst heel wat opmerkingen zouden kunnen worden ge maakt. Toch is het de vraag, of men wel zo heel goed op de hoogte is van die goede oude tijd. Weet men heus nauwkeurig, hoe ons Indië er een goede hon derd jaar geleden uitzag, hoe men er leefde, werkte, zich ontspande? Lectuur van enige boeken, waaronder enige vergeelde romans, toonde mij een wereld, die er heel anders uitzag, dan wat ik zelf in mijn Indische tijd meemaakte, en dat ligt al weer een halve eeuw achter mij. Indertijd verzekerde mij de zendings- geleerde, dr. H. Kraemer, dat wanneer men enige tijd uit Indië was weggeweest, bij terugkeer een heel andere wereld terugzag. Zo snel veranderde, evolueerde dat oude, z.g. conservatieve Indië. Geen wonder, dat het Indië van, laat ons zeggen, 1875, er heel anders uitzag, dan dat van 1950. Deze keer willen wij het eens hebben over de doodgewone Indische huis arts. Daartoe slaan wij een dik, zwaar wichtig werk op, het driedelige, bijna klassieke boek van dr. C. L. van der Burg, "De Geneesheer in Neder- landsch-lndië". Cornelis Leendert van der Burg werd in 1840 te Dokkum geboren en reeds op twintigjarige leeftijd tot officier van gezondheid benoemd! In dat zelfde jaar promoveerde hij aan de universi teit te Heidelberg tot doctor in de medicijnen en de verloskunde, en nog maals het volgende jaar te Utrecht. Enige tijd later vertrok hij naar Indië, uiteraard per zeilschip en om de Kaap, want er was nog geen Suez- kanaal. Op 1 juli 1861 kwam hij in Batavia aan. Daar was men intussen begonnen met de opleiding van Inlandse geneeskun digen en in februari 1862 werd hij er belast met het onderwijs aan deze dokter djawa's, zoals zij nog lang zou den heten. Zes jaar lang bleef hij aan die school verbonden, de laatste drie jaren als officier van gezondheid tweede klas. Nagenoeg gelijktijdig met het staken van dit onderwijs, nam hij ook ontslag uit de militaire dienst en waagde hij het, zich als particulier geneesheer in Batavia te vestigen, wat hij 18 jaar lang bleef. In 1886 vertrok hij voor goed naar Europa, waar hij nog menige medische betrekking ver vulde, tot hij reeds in 1905 overleed. Behalve dat hij zich ijverig op zijn praktijk van geneesheer toelegde, was hij ook een vlijtig schrijver over medische onderwerpen. In 1880 werd zijn verhandeling over de Indische spruw met goud bekroond, welk opstel ook in onze drie moderne talen werd overgezet. Zijn hoofdwerk is echter het nog in de tropen geschreven gro te werk, dat hierboven vermeld werd: "De Geneesheer in Nederlandsch-ln- dië". Het verscheen te Batavia in 1882 tot 1887. In mijn bezit is een verbeter de en vermeerderde druk uit 1883 van dit zelfs voor patiënten leesbare werk. Dit standaardwerk werd zelfs in het Dr. C. L. van der Burg, bekend arts in Batavia van het laatste kwart van de vorige eeuw. Duits vertaald, zeer ten gerieve der vele Duitse geneesheren, die zich in de Archipel hadden gevestigd. Het ware overmoedig, als ik van dit reuzenwerk zou pogen een overzicht te geven bij de beperkte ruimte, die Tong Tong hiervoor beschikbaar kan stellen. Ik zal mij daarom in hoofdzaak beperken tot het meest genietbare laatste kapittel van het eerste deel: "De uitoefening der geneeskundige praktijk in het algemeen", daar dit voor de Indische cultuur-historie in teressante gegevens bevat. Alvorens hierover iets te vertellen, moet ik eerst iets mededelen over de verschillende soorten van artsen, die zo'n eeuw geleden tot heil der In dische mensheid werkzaam waren. De vaste kern vormden destijds nog de officieren van gezondheid, militai- rement in drie rangen verdeeld. Deze organisatie dateerde nog uit de dagen van de grote gouverneur-generaal Daendels, die immers als zijn voor naamste taak de verdediging van het eiland Java zag, waaraan hij alles on dergeschikt maakte. Daardoor over dekte hij Java met een netwerk van militaire hospitalen en geneesheren, weliswaar niet allen even grondig op geleid - de meesten waren destijds niet veel meer dan eenvoudige chirur gijns - doch wel in de voornaamste plaatsen aanwezig. Dit medische mi litaire corps bestond natuurlijk nog een 70 jaar later en nam de voornaam ste plaats in. Doch naast de militaire praktijk oefenden deze officieren van gezondheid ook wel particuliere prak tijk uit, vooral natuurlijk in de kleine garnizoensplaatsen in het binnenland, waar andere medische bijstand ont brak. Doch daar hun tractement be hoorlijk was, behoefden zij dit niet uit geldnood te doen, al waren de extra inkomsten natuurlijk meegeno men. In de steden. Een tweede groep vormden de z.g. civiele geneesheren, die men in twee groepen kan verdelen. Vooreerst de stadsgeneesheren in de drie grote steden: Batavia, Semarang en Soera- baja (Bandoeng telde nog niet mee), die bestemd waren voor het niet mili taire deel der bevolking. Zij waren behoorlijk gesalarieerd en hadden de kwaliteit van ambtenaren, dus: met recht op verlof, overtocht enz. Heel wat minder bevoorrecht waren de plaatselijke geneesheren, buiten de drie hoofdplaatsen. Deze waren géén ambtenaren (dus: zonder verlof enz.) en genoten slechts een beschei den salaris van 200,per maand. Voor die tweehonderd piek moesten zij zorgen voor de bewoners van Gouvernements' snuifdoos, voor de kettinggangers, de krankzinnigen, de Gouvernementskoelies, de dansmei den, de dametjes van pleizier, de la gere ambtenaartjes en andere niet zo bijster interessante patiënten. Doch daarnaast konden zij zo veel particu liere patiënten bezoeken als zij maar wilden. Hoeveel zij er kregen hing vaak af van het Hoofd van het Plaat selijke Bestuur. Wanneer toewan Ré- sidèn zo genadig was zich door een bepaald medicus te laten behandelen, dan kon deze ook wel op de klandi- sie van diens ambtenaren rekenen. Het is ook begrijpelijk, dat dergelijke artsen trachtten zich zo spoedig mo gelijk van hun ambtelijke verplichtin gen af te maken, ten einde zich naar hun meer lucratieve particuliere pa tiënten te spoeden, wier rekeningen een welkome aanvulling vormden op hun bescheiden gouvernementstracte- mentje. Ten slotte waren er nog de particu liere artsen. Meestal waren dit ge wezen militaire of civiele geneesheren, die zó veel particuliere patiënten ge kregen hadden, dat zij gerust hun militair of civiel ambt konden opge ven. Zij verloren daarmede natuurlijk hun voorrechten als militair of amb tenaar, maar waren verder volkomen 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 6