DIPANEGARA
ZIJ VERKOZEN DE VRIJHEID (slot)
GLAZEN
De vluchtpoging met de "Endeh" van de Gouvernements-marine
Ondanks vele griezelige verhalen over mensenetende en gek geworden schip
breukelingen bleef het groepje van 17 drenkelingen kalm met een vrij goede
verstandhouding; nu en dan eens een ongezouten hollandse opmerking als één
van hen wat al te hard de rood verbrande huid van een mede-lotgenoot aan
raakte (bij het verwisselen van de roeiers en hozers), maar daar bleef het bij.
De dagen kropen uiterst langzaam voorbij. Er werd geen 10 mijl afgelegd, ook
geen 100 miji. In vier dagen, in dit verduveld kleine vletje, in een kluitje op
elkaar werden 175 mijl afgelegd.
Het leek een eeuwigheid. Langzamer
hand werd het urineren minimaal. Van
af donderdag nog hoogstens 2x per
etmaal; ontlasting stopte al direkt ge
heel. Slapen was er niet bij; het ma
ximaal bereikbare was dommelen.
Na twee dagen werd de eerste klap
per aangesproken; een ieder kreeg
een 3/4 aspirinebuisje klappermelk en
1/16 stukje van het klappervlees. De
melk was onder die omstandigheden
een godendrank; men gebruike min
stens 5 minuten om het beetje melk
uit het buisje op te labberen, terwijl
de anderen smachtend toekeken.
De derde dag, bij ondergaande zon,
meende men aan de kim een gebergte
waar te nemen, maar de volgende
morgen was er weer niets dan een
eindeloze zee rondom. De volgende
avond hetzelfde verschijnsel met
's nachts in Z.W.-richting felle licht
flitsen aan de horizon, vermoedelijk
afkomstig van patrouillerende sche
pen. In het duister van de nacht pas
seerde een Japanse torpedobootjager
zonder de drenkelingen op te merken.
De vierde dag leek het erop dat land
nabij was, dus kans op redding. We
liswaar ook nu weer niets anders dan
water, zee en nog eens zee, doch
boven het water kwamen uit zuidelijke
richting enkele vogels aan gevlogen.
Elke zeeman weet dan dat land in de
buurt is.
De 5de dag, vrijdag 6 maart, ontdekte
Rutgers met zijn scherpe ogen een
mast aan de horizon, toevallig precies
op de gestelde koers. Er was nauwe
lijks wind, dus werd zo goed mogelijk
doorgeroeid. Lanq heeft Rutgers zit
ten kijken en weifelen of hij wel goed
zag. Hij wilde de mede-lotgenoten niet
met een dode mus verblijden. Het had
ook een fata-morgana kunnen zijn.
Eerst enige uren later had hij zeker
heid. Het was geen mast, het was een
klapperboom. Rutgers kreeg gelijk.
Tegen de middag werd een wit strand
waargenomen en doken nog wat ei
landjes op. Na vijf dagen lang door
stane ellende boden deze eilanden
met hun wuivende klapperbomen, glin
sterende witte stranden en gekleurde
koraalriffen een heerlijk schouwspel.
Even vóór zonsondergang werd op
het eerst waargenomen eiland ge
land en op het strand de nacht door-
qebracht. De sterkste drenkelingen
klommen nog even de klapperbomen
in voor een klappermaaltijd. Na het
door Johan Fabricius
Een boeiend verhaal over de
Java-oorlog 1825-1830, verteld in
de vorm van brieven en rappor
ten.
Voor liefhebbers van de Indische
historie een rijk bezit, ongemeen
belangrijk doordat in dit werk
authentieke documenten zijn op
genomen die betrekking hebben
op deze voor Java zo roerige tijd!
32,50 4,porto.
Een origineel CADEAU
(ook leuk voor uzelf!)
met indische taferelen
Verkrijgbaar op de diverse Pasar
Malams of Fa. deri Boggende-van
Lingen, Telefoon 02521 - 1 48 51.
invallen van de duisternis kwam een
regenbui los; het eerste drinkwater.
Velen gingen in zee liggen om de af
koeling door de regen te ontgaan. De
volgende dagen werden de nabijge
legen eilandjes verkend, immer weer
door hetzelfde groepje t.w. Arnoldus,
Buys, Fey, Rutgers en Tjaden.
Het waren prachtige eilandjes, echte
tropische koraaleilandjes, zoals men
zich die in z'n fantasie kan voorstel
len, een diep blauwe zee met fel witte
branding, ideale stranden. Naderhand
bleken deze eilanden te behoren tot
de Agnieten en was het eiland, waar
op geland was Poeloe Sebaroe.
De verkenningstochten hadden geluk
kig succes. Op Poeloe Sebaroe werd
een verlaten kamponghuisje gevonden
alsmede een zoetwaterput. De bewo
ners waren klaarblijkelijk hals over
kop vertrokken, want gevonden wer
den ook enige nuttige gebruiksgoede-
ren, zoals bijlen, kookgerei, etc. Het
groepje overlevenden nestelde zich
in het pondokje van 2 m. lengte, 1.5
m. breedte en iets meer dan 1.5 m
hoogte.
De fuiken hadden de eilandbewoners
achter gelaten en het gelukte enige
malen om zo'n fuik omhoog te halen.
Dan was er weer voor twee dagen
verse vis, edoch rauwe zeevis want
een vuurtje kon niet gemaakt worden.
Verdere verkenningstochten naar na
burige eilanden leidden na ongeveer
een week (11 maart 1942) tot het vin
den van een aangespoelde grote red
dingsboot bestemd voor 34 personen,
complete uitrusting, zeiltuig, kompas,
noodsignalen (magnesiumlicht, waar
mede vuur gemaakt kon worden) een
kist met doorweekt scheepsbeschuit,
een kist met blikjes corned beaf en
zure melk, een fles whiskey etc. De
reddingsboot bleek afkomstig te zijn
van de tanker "Merula" van de Petro
leum Mij. La Corona, een schip van
8.000 ton, dat daar in de buurt door
de Jap in de grond was geboord op
13-2-'42. Met het vinden van deze
zeewaardige sloep steeg de hoop op
vrijheid weer en werden plannen Uit
gebroed om via de kust van Sumatra,
de Andamanen en Nicobaren naar
Brits Indië te komen. De reddingsboot
had flinke watertanks; er moest al
leen nog gezorgd worden voor rijst en
zoute vis. De groep drenkelingen ver
huisde naar het eiland van de red
dingsboot (donderdag 12 maart); hier
liepen waarachtig 4 kippen rond en
twee katten. Heerlijke kippesoep, de
katten waren te schuw. Na enige da
gen moest het scheepsbeschuit, ge
drenkt door zeewater, en stookolie
aangesproken worden. Eerst uitspoe
len met zoet water, daarna tot pap
koken; het resultaat was om te kotsen,
maarhonger maakt rauwe bonen
zoet.
Omstreeks 16 maart 1942 moet het
zijn geweest toen een inheemse zeiI-
prauw met 15 Bantamse vissers ver
scheen, allen gewapend met een flink
mes, zodat ze meer de indruk maak
ten zeeschuimers te zijn. Die indruk
werd nog versterkt door het tamelijk
vrijpostige optreden van die kerels
tegenover de drenkelingen. De Indo
nesiërs informeerden in het bijzonder
naar wapens. Dit laatste had de arg
waan moeten opwekken van het
groepje vluchtelingen. Echter was men
zo blij contact met de bevolking te
hebben, dat elk vleugje van wantrou
wen of achterdocht werd weggeban-
nen. Toen de Bantammers hoorden,
dat er geen eten was, brachten zij
rijst en vis voor twee dagen aan. Als
een stel stommelingen beten de dren
kelingen zich vast in het uitgegooide
aas. (Dit is napraten). De Bantammers
vertelden dat zij op hun eiland een
grote voorraad rijst en vis hadden. Als
de Nederlanders er wat van wilden
kopen (geld ad 270,hadden de
overlevenden ingeleverd bij Overste
Rouwenhorst), dan moesten ze maar
meegaan. Dit strookte natuurlijk prach
tig met de plannen om naar Brits In
dië te gaan. Arnoldus, Fey en Rutgers
stelden zich direct beschikbaar om
mee te gaan. In plaats van Tjaden, die
16