beauty, de cjeiukbrengender Rasoean was een welvarende doesoen in het Palembangse. Het stond bekend om zijn overvloed van vruchten. In de ramboetan-, doekoe- en manggistantijd werden er mandenvol van uitgevoerd. En goedkoop natuurlijk. Althans voor ons, die in dit dorpje waren ondergebracht. We bewoonden een groot huis op palen, vlak langs de grote weg Aan de overkant van de straat begonnen de bossen, met de diverse vruchtbomenaanplantingen. Een Eldorado voor de liefhebbers, die overigens niet alleen uit mensen bestonden. Op een nacht werden we opgeschrikt door een onaards gebrul en gekrijs. Het leek wel of de hel was losgebarsten. Het bloedstollende geluid bleek te komen uit de groep vrucht bomen aan de overkant, waar een troep brulapen zich tegoed deed aan dp rijpe heerlijkheden. Leven genoeg dus in deze bossen. Rasoean lag een kleine 60 km. van Martapoera af. Voor onze begrippen niet zo'n grote afstand in deze on metelijke verten. Palembang zelf lag "maar" 300 a 400 km., er vandaan. Wij zijn wel eens met een klein busje er heen geweest. Eén dag heen en de volgende dag weer terug. In de tus sentijd gezellig rondbanjeren in Pa lembang, met lekker eten hier en daar. Ook een bioscoopbezoekje werd niet overgeslagen. We overnachtten in een klein Chinees hotelletje. In de regentijd waren hier, net als in andere streken, grote overstromingen. Dan lagen hele delen van het land onder water en was het verkeer meest al verbroken. Soms verlieten de men sen hun huisjes om in meer bewoonde streken het vallen van het water af te wachten. De man die het kleine busje bezat, dat de dienst onderhield, trotseerde meestal alle moeilijkheden en zag er niet tegenop, toch steeds naar Marta poera te rijden. Hij kende de weg op zijn duimpje en wist alle kuilen en gaten te vermijden. Bovendien stond het vehikel hoog op de wielen, dus hij speelde het meestal wel klaar. Zo besloot ik eens op een dag met hem mee te rijden naar Martapoera, waar ik enkele boodschappen wilde doen. Dingen kopen, die ik in onze doesoen niet kon krijgen. Veel pas sagiers waren er niet en ik mocht voorin naast de chauffeur zitten. Onderweg begonnen de hindernissen zich te vormen door het hoge water. Maar de chauffeur overwon ze alle en reed manmoedig verder. Overal zag je verlaten huizen, onder gelopen velden, ronddrijvende stuk ken hout en delen van schuurtjes e.d., die uit elkaar gerukt waren. Geen mens te zien. Soms een paar verpie terde, achtergelaten "ajams" in de half onder water staande bomen, of op de daken van de kamponghuisjes, die troosteloos, soms half scheef, in het water stonden. Waar het oog rijk- te, dezelfde doodse verlatenheid. Plotseling zag ik beweging in het rim pelloze water. Er zwom iets. Ik zag een spitse, grijze kop door het water glijden, onze richting uit. Eerst dacht ik aan een varken of ander wild dier, doch toen ik beter keek, bleek het een hondekop te zijn. Misschien had het dier ons bemerkt en had het de men sen weer willen opzoeken. Ik aarzelde niet lang en beval de chauffeur de bus te stoppen. Ik zei hem dat ik die hond uit het water wilde vissen. Eerst protesteerde hij wat maar toch stopte hij de bus op een plekje, waar hij niet te diep in het water stond. Ik gooide mijn schoenen uit en stapte het water in. Mijn jurk trok ik omhoog, want het water kwam tot aan mijn knieën en soms er boven. De hond zwom mijn richting uit en al gauw kon ik hem bij zijn nekvel pakken. Het arme dier keek me met angstige en doffe ogen aan. Het gaf geen kik en had blijkbaar al lange tijd zo rondgeploeterd. Het bleek een "Zij" te zijn en niet zo jong meer. Een lelijk dier. Niet al te groot. Ze was grijs, met onbestemd vuilzwarte schakeringen. Haar kopje had vrij kleine oortjes en een spits witgrijs snuitje. De lippen waren wat opgetrokken, zodat je haar tanden ietsje kon zien. Werkelijk een lelijk dier dit bibberende, uitgeputte stukje ellende. Ik liet haar tussen mijn voeten liggen, waar zich al gauw een plasje vormde. De chauffeur scheen zich er bij te hebben neergelegd en mopperde niet meer. Een beetje meer of minder wa ter deed er immers niet toe. Hij nam de situatie zoals die was. Zelfs maakte hij mij een compliment, omdat ik het lef had het dier zomaar uit het water te halen en beet te pak ken. Hij vond het een moedige daad. Alleen maakte hij zich ongerust over het feit, dat in Martapoera geen hon den geduld werden. De Controleur B.B. had nl. uitdrukkelijk bevel gege ven alle, ook maar enigszins loslopen de honden, op te pakken en af te maken. Zodoende was er in heel Mar tapoera geen hond te zien. Ze waren vogelvrij. Misschien had de Controleur gelijk met deze maatregel. Want niets is erger dan het uitbreken van honds dolheid of iets dergelijks. Hij scheen bovendien ook geen hondenliefhebber te zijn. In elk geval maakte de chauf feur zich zorgen over de tegenwoor digheid van het geredde dier in zijn bus. Maar ik stelde hem gerust. Ik kende de Controleur en niemand zou het dier uit de bus durven halen, om dat het nu "mijn" hond was. Hij moest het maar aan mij overlaten, als het dier tenminste in de bus mocht blij ven zolang. De chauffeur vond het goed en toverde zelfs een oude lap (lees verder volgende pagina, onderaan) Bovenstaande foto is een opname van het liefelijke, in het Preanger bergland gelegen meer van Tjitubagendit bij Garut in de nabijheid van de Guntur. Bezoekers werden hier, wanneer zij via het schaduwrijke laantje dat van de hoofdweg naar het meer voert, het meer bereikten, begroet door een grote menigte kinderen, die lila en witte bloempjes aanboden. Oudere meisjes brachten de bezoekers in een vaartuigje, dat uit een tentje bestaat, rustend op twee uitgeholde boomstammen naar de overkant waar men vanaf een kleine heuvel van het mooie uitzicht kon genieten. Maar wie kan vertellen waartoe de bamboekokers in het bootje op de foto dienen? Wordt er legen (palmwijn) in bewaard of zijn het een soort fuiken om vissen of garnalen in te vangen? 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 20