Reizen in Tempo Doeloe G-AMBAE-8 AMBAR xm VAN DE GROTE POSTWEG TOT DE N.I.S. 1809-1869 door Dr. H. J. de Graaf GG Daendels, die in Indië zo veel georganiseerd heeft, is ooiode vader der Indische "Tante Pos". Op de 12e van Wintermaand 1809 zag dit wicht het licht, juist toen Daendels' andere grote schepping, de Postweg van Batavia tot Soe- rabaja zo wat voltooid was. "Er zal een generaal postwezen worden aangelegt decreteerde de grote donderende Gouverneur-Generaal, voor het eiland Java, en relaisen (posthuizen) gesteld van Batavia tot Sourabaija De bedoeling was over deze afstand zowel brieven te transporteren als voorspanningen voor reizenden en publieke postwagens te organiseren. Daartoe werden een groot aantal plaatsen aangewezen, waar men van paarden kon verwisselen en op een dozijn daarvan stonden ook herbergen, waar men niet slechts kon eten, doch ook overnachten. Daar tussen in stonden pasanggrahan's, waar enkel gegeten kon worden. Over die afstand van een 800 kilome ter bewogen zich in de eerste plaats de postillons te paard, met een ver zegelde brievenzak achterop, die, als de zak te zwaar was en de weg niet te slecht, ook gebruik konden maken van een tweewielig postkarretje. Ge noemde postillons zagen er kleurig uit: zij droegen een blauwe frak met rode opslagen en een dito broek, ter wijl hun linker mouw met een witte posthoorn versierd was, nog steeds het embleem van de post. Zij werden vergezeld door een wegwijzer, even eens te paard, die met een brandende fakkel vooruit moest rijden, "om het wild gedierte af te schrikken". Was het al te onveilig, dan kreeg de post er nog een paar djajeng sekars (Ja vaanse marechaussees) bij. Kwam men in bergterrein, dan kon het paard van de wegwijzer ook voor het post karretje gespannen worden. Gelijk uit het voorgaande valt op te merken, diende de brievenpost dag en nacht door te gaan. Trouwens, de postillon moest voor de veiligheid der post stukken instaan, "exponerende des noods hun leven voor deszelfs be houd". Het was dus een verantwoor delijk beroep I Doch behalve voor het transport der brieven, moest "Tante Pos" ook zor gen voor het vervoer van passagiers. Daarvoor dienden vierwielige postwa gens, waarin zes personen konden plaats nemen. Dat was dus heel wat anders dan de tweewielige postkar- retjes. Het waren enigszins diligen ces. Ze werden ook door vier tot zes paarden getrokken, d.w.z. de bekende koeda's van Indisch maaksel. Doch wellicht waren er sportieve lie den, die geen lust hadden, om in zo'n benauwde reiskoets te kruipen. Welnu, voor hen stonden goede rijpaarden gereed, die van post tot post ververst konden worden. De grote postwagens zouden twee maal 's weeks rijden. Bij elke wagen behoorde, behalve de koetsier, nog "Voorlopers", één voor elk paar koe da's. Hun naam duidt nu precies aan, wat ze niet deden, want wanneer ze niet naast de paarden renden, om deze bij bochten, bruggen of hellingen wat aan te vuren of te helpen, stonden ze meestal op een plank achter het rijtuig. Ook deden ze dienst bij het verspannen der paarden of bij moge lijke averij, b.v. als, er een wiel brak, of de wagen omviel. Hun voornaamste doel was evenwel de paarden op gang te houden, wat ze door een groot geschreeuw en door zweepslagen trachtten te bereiken. Heel wat minder luidruchtig was ge woonlijk de koetsier, die met een hoge hoed deftig op de bok zat en met ijzeren hand zijn vier- of zesspan regeerde, doch zeker niet, zoals in de film Max Havelaar gesuggereerd werd, met ontbloot bovenlijf op de bok troonde. Hun kundigheid wordt ge woonlijk geroemd, zodat ze dezelfde reputatie genoten als de latere Javaan se "soepirs". Doch naast deze "diligences" bestond er nog de mogelijkheid, dat par ticulieren met hun eigen rijtuig de grote reis volbrachten, en dan alleen maar van de postpaarden profiteer den. Dat heette dan "extra post", doch wij zullen zien, dat deze uitzon dering op den duur regel is geworden. Goedkoop was het reizen allerminst. Per paal betaalde men vijf stuivers per zitplaats, doch als men van eigen gerij gebruik maakte, kostte een span van vier paarden 16 stuivers per paal. In die koloniale tijd werd natuurlijk hevig gediscrimineerd Mannelijke bedienden mocht men wel meenemen, doch zij kregen geen zitplaats in de reiswagen. Voor hen waren gladag- paarden gereserveerd. Baboe's daar entegen mochten, als er tenminste plaats was, onder de kap van de reis wagen plaats nemen, eventueel met noni of sinjo op schoot. Opgroeiende kinderen werden, als alle zes plaatsen bezet waren, tussen de andere pas sagiers in gewrongen, "indien ten minste de passagiers het onderling mocht eonveniëren". Doch voor hen werd het normale tarief betaald. «ba KSaJjara Kwakte Asdwaak dia Ita-i KÖKTMmVN D3HI-f N l»ÏS0 f l K l'UK-N'TK.N Lopor mint» missta. Ktxwir, {iftfll.t kotdtt. Kwentti fcwèts. Deze plaat is uit een prentenboek, feitelijk een verzameling genummerde prenten, die het Indische leven van ruim een eeuw geleden voorstellen. Het midden van deze prent beeldt een loods af, waar de postpaarden verspannen worden, zoals men die hier en daar nog langs de grote wegen aantrof, zelfs bij Pasar Baroe te Weltevreden. Eén stel van vier paarden wordt afgevoerd (naar de stal), een ander trekt de zware reiskoets. Op de bok de koetsier met de djongos. Bij de paarden de twee lopers. Links een koetsier in vol ornaat met tudung en lange toro, waardoor men kan zien dat in de film Max Havelaar de koetsiers GEHEEL VERKEERD worden voorgesteld. Rechts de loper die om een fooi vraagt. De afbeelding beneden vertoont de gevaren en ongemakken van het reizen destijds. Een voorwiel is van de wagen afgelopen. Het vierspan is door een der lopers afgevoerd, de andere probeert met de koetsier de vooras te lichten. Toewan, met wandelstok, geeft perèntah keras! Njonja in Europees toilet met Parijs parasolletje, poogt haar japon te beveiligen voor de onreinheden van de postweg, die door de sawah s loopt. De djongos rolt het verloren wiel aan en baboe heeft de handen vol met noni manis, sinjo nakal en haar pajong. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 6