Nogmaals WatoetoelislPoppoh
Op de voorplaat van onze Tong-Tong van 1 oktober '76 ontwaarde ik met blijde
ontroering het overbekende beeld van hoog opgeschoten suikerriet en met de
trotse planter op de voorgrond, zowaar onze oude sobat Leendert Smit, zoals
hij in de omgang genoemd werd; een goed jacht-kameraad van mijn man Kam-
prèt, ook al zo'n pet-name, die je goed doet en die je nooit meer kwijt raakt.
Dan moest er eigenlijk nog bij staan
Frans Butteling van de suikerfabriek
Poppoh, naast Watoetoelis, Toelangan
en Kremboong, de goudmijntjes uit de
suikerwereld indertijd.
Frans Butteling is vader van Frans
Butteling Jr., die lang geleden naar
Suriname emigreerde als landbouwer
en daar helaas stierf. Zijn aroe manies
manggabomen staan er nog. Verder
moest op deze unieke foto nog staan
pah Santé en de boekoe-kitab wijs
geer, onze snijvelder Edoeaar Schalk.
Dit hele stel jagers bij uitnemendheid,
bekend, beroemd, berucht zelfs, schoot
krokodillen in de smalle kalies bij
Sidoardjo. Ik ben dikwijls mee ge
weest, in een prauw geroeid door
ervaren kerels en zag de lantaarn
lichtbundel fel gericht op de rooie
ogen van de monsters, die aan de
oever van de kali doodstil lagen. Ik
hoorde dan de knal, hetgeen me altijd
hartkloppingen bezorgde van op
winding èn van angst, dat zo'n mon
sterlijk dier onze prauw met z'n ge
duchte staart zou meppen. De ver
halen over zo'n gruwelijke dood, op
geslokt door deze vraatzuchtige rep
tielen spookten immers door je brein.
De gedode kroko's werden stevig
vastgesjord en mee op sleeptouw ge
nomen, totdat de jagers 't welletjes
vonden en we huiswaarts keerden.
De krokodillen werden dadelijk van al
de ingewanden ontdaan en verder be
handeld met zout en salpeter, meen
ik, en voor verdere looing naar de
bekende leerlooierij Wonotjolo ge
transporteerd. Deze fabriek stond
rechts van de grote weg, als je naar
Soerabaia reed, vlakbij Wonokromo,
je rook er de afschuwelijke stank al
op een mijl vandaan. We zijn er ook
wezen kijken, hoe de verse huiden in
reusachtige trommels vol looimiddelen
werden gewassen, gebeukt en mee
gedraaid, net onze vuile was in onze
wasmachine thuis- Alle vlees- en vet-
resten werden er afgeschoven, heel
secuur werk.
Wonotjolo bezorgde ons de magnifieke
geprepareerde krokodillenhuiden, zelfs
in het spierwit géhouden leer, waar
mee Loes Poutsma haar driedelige
kleerkast en 8 etensstoelen liet be
kleden, een unicum toentertijd en 't
was chique. Ze Tieeft deze kostbare
meubels gelukkig nog naar Nederland
kunnen meebrengen in 1958.
Alvorens onze jagers op jacht togen,
werd eerst Edoeaar geroepen en
moest hij zijn antieke boekoe kitab
raadplegen, om de mooie dag uit te
rekenen, waarop de jagers rijke buit
konden binnenhalen.
Ik hoor 't nog; "Edoeaaar, we gaan
met z'n allen op tijgerjacht, daar en
daar (meestal in het Zuidergebergte)".
Edoeaar speurde in zijn blauw-gekaft
schoolschrift van talloze pijltjes en
kruisjes voorzien en dan klonk het
advies: "Meneer, wij benaderen vanaf
Noord naar Zuid, naar Oost, naar
Zuid, dat wordt dan Woensdag kliwon,
4 uur 's middags. Kunt U?" "Ja hoor,
dat zal wel lukken, wat denk jij, pah?"
"Zorg jij voor lempers?" Mah Santé
was expert in lempers.
Makkelijker ging de tjelengjacht; het
terrein lag niet zo ver van huis af,
maar Edoeaar bepaalde zuiver de dag
voor de rijke buit. De tjelengs werden
bij de put met een stormking als ver
lichting gebollengd, van de stekelige
huid ontdaan en voorlopig opgehan
gen. De volgende dag maakten we er
dendeng tjeleng van, gewoon zoute,
of met boemboes, heel lekker.
Ook op zo'n zwijnenjacht ben ik wei
eens mee geweest met Nora, niks an,
vonden we, je mocht niet eens bab
belen en erg zachtjes de muskieten
doodslaan, die je in 't bos bestookten,
vreselijk gewoon. Maar een planters
vrouw moet ook dat hebben meege
maakt, nietwaar?
In het extremistenkamp op Malang
ontmoette ik Leendert Smit van Glen-
moor, ook opgepakt vanuit zijn privé
koffieplantage en wreed getranspor
teerd met talloze andere slachtoffers
naar kamp Malang in de z.g. bergen-
buurt 1946.
Ons collectief lot verzachtten we door
dagelijks contact te houden met veel
vrienden en kenallans onder een war
me kop koffie, onderwijl ouwe herinne
ringen ophalend.
Smit had één zoon, Ventje, en die
jongen bezat een stem als van een
engel, zo zuiver, zo hoog; 't was fan
tastisch zoveel octaven die boy kon
overbruggen.
Met Kerst 1946 charterde ik Ventje
Smit om solo te zingen onder de reus-
actige kerstboom bij het levende "ta
bleau vivant" van Maria, kindje Jezus,
Jozef en de herdertjes. Vele oudjes
kregen tranen van aandoening bij dit
snoezige tafreel, alles zo primitief,
maar spontaan.
Het laatste tableau vivant beeldde de
Wederkomst van de Here Jezus Chris
tus uit, waar we de laatste tijd zo dik
wijls over lezen in de boeken van
Hal Lindsey en andere bladen.
Frans, een beeldschone jongeling, ge
drapeerd in een blinkend wit damas
ten tafellaken, stond aldus hoog ver
heven op een lampe-ladder met onder
zich wolken spierwitte klamboetule.
Het geheel hel verlicht door drie auto
lampen, dat hadden de jongelui keurig
voor elkaar gefixed
Met wijd uitgespreide armen stond on
ze Jezus daar in die duister gehouden
eetzaal; talrijke gewone mensen knie
lend aan zijn voeten, terwijl het magni-
fique koor zong: "Miouit Chrétien",
(lees verder volg. pag., Ie kolom onderaan)
Een groepsfoto van de administrateur en de employees van de s.f. Poppoh, genomen in
1924. Voorste rij v.l.n.r.: Brochens, Potter, wedono, Smit, boekhouder, en Stammeshaus,
die deze foto maakte. Achterste rij v.l.n.r.: Groeneveld, Mehl (chem.), Mehl (2e mach.),
Attenhoven (2e mach.), de Vos, van Heiten, van Dolder, van Putten (adm.), Vink, Zwart,
van Wijngaarden, Schalk, Hilipeuw.
(Foto: Mevr. F. Langerhorst-Potte)
22