DE TOCHT door tjal(E robinson Op de linkerplaat het logge spoorbaan-viaduct van Manggarai. Met daar vlak achter en haast niet te zien op de foto, de bekende sluis. Als deze opengaat heb je onder dit viaduct twee bulderende wa tervallen. Ik weet eigenlijk niet precies waar "De Kom" ligt, maar Pa Tjalie heeft het in verschillende opstellen van hem wel eens over het viaduct, de sluis en watervallen gehad en ik denk dat het die zwemplaats daar op de rechterplaat wel zal zijn. Want die ken ik al zo lang ik leef. Het grote dak daar links op de rechterplaat is van het bekende zwembad Manggarai, nu erg vies en vervallen. Tot voor kort deed het ook nog dienst als een klein buurtbios- coopje, maar sinds er een tijdje geleden een echte bioscoop in die buurt is gekomen is het nu alleen maar weer zwembad. Zoals U ook duidelijk op deze foto kunt zien, maakt het Bandjirkanaal met een na de sluizen zo'n geweldige "knik", dat je eigenlijk nergens een goed uitzicht vanaf het viaduct op het kanaal hebt. En verder is Jakarta ondertussen ook zó volgebouwd dat van een uitzicht van horizon tot horizon helemaal geen sprake is. Toen ik acht jaar oud was verhuisden mijn ouders naar Meester Cornelis en begon ik direct (zoals alle jongens in die tijd) mijn nieuwe woongebied te ver kennen in een reeks van zwerftochten. Eén van die tochten bracht mij op de spoorbaan (dilarang masoek) over de sluizen van Manggarai. Van dit hoge punt uit deed ik twee ontdekkingen, één dichtbij, één ver. Dichtbij was De Kom een kolkje voor een zijsluis, waar in die zwembadloze tijd vele jongetjes, blank en bruin zwommen. Van deze openluchtzwemclub werd ik op de gebruikelijke wijze lid:' tjelana monjet uit en "teroes ketjeboer". Kennismaken deed je in het bruine sop. Voorhangen, deballotteren enz. gebeurde "op de blote vuist Leuke tijd, Peh. Elke gétèk was een zwembad. Entree was: "Noempang, Poh! en dan: djaprèt. Natuurlijk hoort in dit laatste nummer van het jaar ook een verhaal van Tjalie. Hij schreef "De tocht" in 1961 voor dit blad, velen zullen het niet kennen of het zich niet meer her inneren. In dit verhaal was Tjalie nog Jantje Boon, toen al straatslijper van kruin tot teen. Misschien een niemendallig verhaal, maar zo beel dend, zo op-z'n-Tjalie's geschreven, dat we het allemaal meemaken. Dat was meer dan een halve eeuw geleden. Een halve eeuw waarin ver schrikkelijk veel veranderd is, ver dwenen is. Tjalie is er niet meer, maar zoon Rogier wel. Ik vroeg hem Tjalie's tocht met zijn camera te illustreren en dit zijn de foto's. Een desillusie? Had ik het liever niet moeten vragen? Toch wel. Het is goed om iedere dag opnieuw te be seffen dat alles veranderen kan, dat alles veranderen zal, maar dat, wat in ons hart als goed ingegrifd staat, onaantastbaar voor de tijd goed zal blijven. Het was Tjalie's op dracht aan ons allen: iedere dag als een nieuw leven beginnen, opnieuw zoeken naar de kleine dingen die zoveel waard kunnen zijn. Achterom durven kijken. Uit wat geweest is en wat komen zal bouwen wij het moeilijke Heden. Ook in Indonesia. L.D. teroes poekoelt, komt er altijd. Ik liep dus koppig door tot ik opeens, vér na de laatste brug, aan een zijriviertje kwam zonder brug. Nou ja, een eindje stroomop zou wel een bruggetje of een vlot zijn. Lopen, lopen. Niets. Zelfs geen kampong. Wel een kerkhof, een Mohammedaans kerkhof. Met hoge ka- Kasian meisjes vroeger doormaartuis. Goed. Tweede ontdekking was aan de westhorizon een tjemarabos. Heel ongewoon. Normale bossen hadden altijd een zeer onregelmatig profiel door de vele boomsoorten. Bij dit tje marabos waren alle boomkruinen pre cies op één lijn. Alle bomen waren tjemara's. Geen sengon of djindjing of wat dan ook anders erbij. Dat intri geerde mij. Ik móest daf wonderbos zien. Sprak er met Pa en Ma over. Maar ook zij waren nieuw in Mèstèr en hadden geen interesse voor bossen. Alleen voor scholen en kerken. En ook vonden zij de afstand (mijn schatting: precies op de horizon) een bezwaar. Maar op een vrije vacantiedag ging ik dan tóch. Eigenlijk stom van me om erover te praten, want nu moest ik van Ma op schoenen gaan ("Misschien kom je door deftige buurten"), maar ik kreeg tot mijn vreugde ook drie bo- longans (stuivers) toegestopt "Straks maak je weer wat kapot; dan kan je tenminste direct een beetje vergoe den." "Ja Ma.") Vóór etenstijd thuis. "Ja Ma." Anders tabok, lol "Ja Ma Dag Ma." De schoenen werden al direct een ellende. Toentertijd strekte het ban djirkanaal zich zo maar open en bloot door de vlakten van Menteng Poelo, nog niet gebouwd. Er waren maar een paar straten en een paar huizengroep jes. Langs het bandjirkanaal was geen weg, alleen maar een dijk van rode aarde. En door in de nacht gevallen regens was die aarde zo taai als dodol depok geworden. En opeens ging mijn rechterschoen van voren spontaan o- pen als een krokodillenbek met kope ren tandjes. Pak slaag nummer één lag al meteen als voorschot klaar. Waar om loop je niet op straat?" "Er is geen straat!" "Waarom loop je waar geen straat is?" Soedah, U weet, Moeders. Ik heb veel geleden, luitjes. Als kalf-nja al verdronken, paas men haat dempen: ik trok mijn schoenen uit, waste ze zorgvuldig in het bandjir kanaal en hing ze aan de samenge knoopte veters over mijn schouders. Tóch meteen: pok, pok, twee tjap me- rah op mijn bloes. Hoe kééén! (Als sial, móet kénl) Doorlopen. Weliswaar ging het tjemarabos op een merkwaar dige manier steeds achteruit, maar wie 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1977 | | pagina 4